In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, K.J., heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning op € 228.000,- voor het belastingjaar 2022, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar op 28 februari 2022. Eiser heeft in beroep een lagere waarde van maximaal € 188.000,- bepleit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 1 augustus 2023, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder, de heffingsambtenaar, aanwezig waren.
De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer betreft, en dat deze waarde wordt vastgesteld aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen in de omgeving. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde, waarin vier vergelijkbare woningen zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn voor de waardebepaling.
Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder dat de heffingsambtenaar niet voldoende inzicht heeft gegeven in de taxatie en de onderlinge verschillen tussen de referentiewoningen. De rechtbank heeft deze gronden echter verworpen, en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waardoor de uitspraak op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.