ECLI:NL:RBMNE:2024:1317

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; beoordeling van de hoogte en bewijsvoering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van zijn woning. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 460.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021, wat eiser betwistte en verlaagde naar € 440.000,-. De rechtbank behandelt eerst de formele kwestie over de verstrekking van op de zaak betrekking hebbende stukken, waarbij eiser aanvoert dat hij niet alle benodigde informatie heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de waardebepaling en dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ is. Vervolgens bespreekt de rechtbank de vrije bewijsleer in het belastingrecht, waarbij de heffingsambtenaar vrij is in de keuze van bewijsmiddelen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser's argumenten over gedateerde voorzieningen en vergelijkbaarheid van referentieobjecten worden verworpen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde van € 460.000,- gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: W.H. Verdouw),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: B. Boersma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 28 februari 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde vastgesteld op € 460.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 11 januari 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een taxatiematrix.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 4 januari 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , taxateur.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
2. Eiser is eigenaar van de woning, een tussenwoning uit 1999. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 162 m². De woning beschikt over een berging van 11 m². De woning ligt op een perceel van 159 m².
2.1.
Partijen verschillen van mening over de waarde van de woning per 1 januari 2021. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 440.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 460.000,-. Naast de hoogte van de WOZ-waarde is in geschil of de heffingsambtenaar op het verzoek van eiser alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem heeft gestuurd.
Beoordeling van het procedurele geschil
3. De rechtbank bespreekt eerst het formele punt over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarna gaat zij in op het geschil over de WOZ-waarde.
Beroep op artikel 40 Wet WOZ
4. Eiser voert aan dat in de bezwaarfase de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV-en liggingsfactoren van de woning en van de door de heffingsambtenaar aangevoerde referentieobjecten zijn opgevraagd, maar niet door hem zijn ontvangen. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar geen inzicht heeft gegeven in de waarde van alle objectonderdelen van de gehanteerde referentieobjecten en de woning en hoe de onderlinge verschillen gecorrigeerd zijn. Ten slotte heeft de heffingsambtenaar volgens eiser niet inzichtelijk gemaakt of en hoe de indexering van de verkoopcijfers toegepast worden en uiteindelijk hoe de heffingsambtenaar aan een eindwaarde van de referentieobjecten is gekomen. Doordat deze aspecten niet inzichtelijk zijn gemaakt is er sprake van een schending van artikel 40 Wet WOZ.
4.1.
De rechtbank overweegt het volgende. In een eerdere uitspraak heeft deze rechtbank zich uitgesproken over een zaak waarin door de gemachtigde van eiser dezelfde beroepsgronden zijn aangevoerd over de verstrekking van stukken en het beroep op artikel 40 Wet WOZ. [1] De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar in die zaak de gevraagde stukken op exact dezelfde werkwijze aan de gemachtigde van eiser heeft verstrekt als in deze zaak. Net als in die uitspraak heeft eiser het ‘Taxatieverslag woningen’ ontvangen met daarop de woningen die aan de primaire beschikking ten grondslag lagen. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar dezelfde aangetekende brief van 28 oktober 2022 aan de gemachtigde van eiser toegestuurd met daarin een uitleg over de modelmatige waardebepaling die aan het taxatieverslag ten grondslag ligt met daarin een tabel met de waardecorrecties voor de KOUDV-factoren en de waarde van de verschillende objectonderdelen. In de e-mail van 16 mei 2022 is vervolgens aan de gemachtigde van eiser het gehanteerde indexeringspercentage gestuurd. Daarnaast staat het indexeringspercentage weergegeven in de taxatiematrix, waarbij de heffingsambtenaar op de zitting heeft toegelicht dat het indexeringspercentages volgt uit de permanente marktanalyse. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat er geen sprake is van strijd met artikel 40 Wet WOZ. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrije bewijsleer
5. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangevoerd dat door in elke fase van de procedure andere referenties te noemen hij werd genoodzaakt om in beroep te gaan. Deze werkwijze veroorzaakt onrust en verwarring bij de klanten van de gemachtigde van eiser.
5.1.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat er in het belastingrecht sprake is van een vrije bewijsleer. Dit betekent dat partijen in een geschil over de WOZ-waarde vrij zijn om, ter onderbouwing van de door hen voorgestane waarden, een bewijsmiddel te kiezen.
5.2.
De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt. De heffingsambtenaar mag dus zelf bepalen hoe hij de waarde van de woning in iedere fase onderbouwt. De heffingsambtenaar is daarom niet gehouden bij de taxatie in beroep gebruik te maken van dezelfde gegevens die bij het nemen van de primaire beschikking door middel van een modelmatige waardebepaling zijn gebruikt. De enkele omstandigheid dat in de bestreden uitspraak andere referentieobjecten worden genoemd dan in de taxatiematrix in beroep betekent niet dat de referenties in bezwaar onbruikbaar waren. Het valt niet in te zien waarom eiser hierdoor genoodzaakt was om in beroep te gaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde
Beoordelingskader
6. De waarde die op grond van de Wet WOZ moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.1.
De waarde van een woning wordt vaak het beste benaderd door de verkoopprijs van de eigen woning als deze kort voor of na de waardepeildatum (een jaar daarvoor of daarna) is verkocht. Meestal is er geen recent eigen verkoopcijfer beschikbaar om de WOZ-waarde te bepalen. Dan wordt de waarde bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentieobjecten hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank de argumenten die eiser heeft aangevoerd en waarmee de waarde wordt betwist, meewegen.
6.2.
Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen in [plaats] , te weten:
  • [straat 1] [nummeraanduiding 2] , verkocht op 4 september 2020 voor € 480.000,-;
  • [straat 2] [nummeraanduiding 3] , verkocht op 21 september 2020 voor € 434.500,-;
  • [straat 2] [nummeraanduiding 4] verkocht op 27 oktober 2020 voor € 475.000,-.
Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze referentieobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
De beoordeling van de zaak
7. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentieobjecten goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde omgeving liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar, doelmatigheid en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten.
7.1.
Wat eiser in beroep aanvoert, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dat legt zij hierna uit.
Voorzieningen
8. Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waarde onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen in de woning. Daarnaast is er sprake van achterstallig onderhoud.
8.1.
De heffingsambtenaar handhaaft het standpunt dat er geen aanleiding is voor een aanpassing van de onderhoudstoestand en het voorzieningenniveau. Ook het taxatierapport van de gemachtigde geeft daarvoor geen aanwijzingen. Het voorzieningenniveau van alle verkoopcijfers aan de [straat 1] is gelijkwaardig, gelet op het bouwjaar van de objecten.
8.2.
De rechtbank kan dit volgen. De taxateur heeft aan de hand van foto’s vastgesteld dat deze geen aanleiding geven om de kwalificatie van de voorzieningen aan te passen. De rechtbank ziet geen reden om het standpunt van de taxateur niet te volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoekwoning
9. Eiser heeft op de zitting vraagtekens geplaatst bij de keuze van een hoekwoning als referentieobject. Eiser stelt dat deze woning onvoldoende vergelijkbaar is om als onderbouwing te kunnen dienen.
9.1.
De taxateur heeft op de zitting toegelicht dat dit referentieobject volgens hem wel bruikbaar is, omdat het om hetzelfde type woning gaat en deze nauwelijks meer vierkante meters grond heeft. In dat kader wijst de taxateur nog op het feit dat in het door eiser aangedragen taxatierapport dezelfde referentiewoning als onderbouwing is gebruikt.
9.2.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden om te twijfelen aan dit standpunt. De enkele omstandigheid dat de referentiewoning een hoekwoning betreft is, is niet voldoende is om te kunnen stellen dat de referentiewoning niet geschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.
Eigen aangedragen referenties
10. Eiser verwijst naar een drietal transacties van de volgens hem goed vergelijkbare objecten gelegen in [plaats] ( [straat 1] [nummeraanduiding 5] , [straat 1] [nummeraanduiding 6] en [straat 1] [nummeraanduiding 7] ). Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar ten onrechte in zijn waardebepaling geen rekening gehouden met deze marktcijfers.
10.1.
De heffingsambtenaar stelt dat de enkele stelling dat verkoopcijfers gelegen in dezelfde straat betere vergelijkingen zijn niet opgaat, omdat de [straat 2] in het verlengde van de [straat 1] ligt. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar de door eiser aangedragen verkoopcijfers niet had hoeven te betrekken bij de onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde. Zoals hiervoor ook is overwogen staat het de heffingsambtenaar vrij om te kiezen voor die woningen die hij het meest geschikt acht. [2] Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van de heffingsambtenaar dat de woningwaarde per m2 van de door eiser aangedragen verkopen binnen een bandbreedte valt, waarbij het niet uitzonderlijk is dat de marge wat groter is in een volatiele markt zoals die er in 2020 en 2021 was. De verkoopcijfers van de door eiser aangedragen woningen ondersteunen naar het oordeel van de rechtbank het standpunt van de heffingsambtenaar dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Mennen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4620.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 29 november 2002, ECLI:NL:GHLEE:2002:AF1499 en de uitspraak van Gerechtshof Leeuwarden van 10 februari 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AV1715.