In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 103 te [woonplaats], voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 573.000, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 442,36. Na bezwaar van belanghebbende handhaafde de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 26 januari 2023 heeft het Hof de zaak behandeld. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde een waarde voor van € 540.000, terwijl de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde verdedigde. Het Hof heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verweerschrift van belanghebbende, waarna het onderzoek zonder nadere mondelinge behandeling is gesloten.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van € 573.000 niet te hoog is. Het Hof baseerde dit oordeel op de in de markt gerealiseerde koopprijs van vergelijkingsobjecten en de onderbouwing door de heffingsambtenaar. Belanghebbende's argumenten over de indexering van verkoopprijzen werden door het Hof niet overtuigend geacht. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.