In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 372.000,-, na een eerdere verlaging van € 382.000,-. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende inzicht heeft gegeven in de taxatie en de onderliggende gegevens, wat volgens hem een schending van artikel 40 van de Wet WOZ zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de benodigde informatie wel degelijk heeft verstrekt en dat er geen sprake is van een schending van de wet.
De rechtbank gaat vervolgens in op de hoogte van de WOZ-waarde. Eiser stelt dat de waarde te hoog is en voert aan dat de woning in slechte staat verkeert, zonder centrale verwarming en keuken. De heffingsambtenaar heeft echter een taxatiematrix overgelegd met vergelijkbare woningen in de buurt, waaruit blijkt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld, en dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de onderbouwing van de heffingsambtenaar.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.