Overwegingen
1. Op 16 december 2021 heeft de toezichthouder bedrijven van de RDW een controle uitgevoerd in het autobedrijf van eiseres. Van die bedrijfscontrole is een rapport opgemaakt. Uit dat rapport blijkt dat twee voertuigen met de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] , die in de bedrijfsvoorraad van eiseres zijn opgenomen, niet konden worden getoond. Nadien, op dezelfde dag, heeft eiseres een foto van het voertuig met kenteken [kenteken 1] en een kopie van het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [kenteken 2] aan verweerder toegestuurd.
2. Verweerder heeft vervolgens aan eiseres zijn conceptbesluit toegestuurd om de bedrijfsvoorraad van eiseres tijdelijk in te trekken voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Eiseres heeft in haar zienswijze daartegen gesteld dat ten tijde van het bedrijfsbezoek het voertuig met kenteken [kenteken 2] voor spuitwerkzaamheden in Polen stond. Daarnaast heeft eiseres ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken 1] toegelicht dat deze ten tijde van het bedrijfsbezoek wel in de bedrijfsvoorraad aanwezig was, maar achterin de tweede werkplaats stond waar de toezichthouder niet heeft gekeken.
3. Op grond van artikel 62, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kan verweerder een erkenning intrekken op wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
4. Ingevolge artikel 9, zevende lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad (hierna: de Regeling), draagt het erkende bedrijf er zorg voor dat alleen voertuigen die bestemd zijn om te worden verkocht, bewaard of bewerkt, in de bedrijfsvoorraad worden en zijn opgenomen.
5. Ingevolge 11, eerste lid, van de Regeling bestaat het toezicht op het erkende bedrijf uit het uitvoeren van periodieke controles door de daartoe bevoegde ambtenaren. Deze controles kunnen frequenter plaatsvinden indien het vermoeden bestaat dat het erkende bedrijf de in het kader van de erkenning geldende eisen en voorschriften niet nakomt.
In het Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW 2021 (Toezichtbeleidsbrief) staat aan welke verplichtingen een erkenninghouder moet voldoen. Deze verplichtingen houden onder andere in dat voertuigen binnen 5 werkdagen na aanmelding in de bedrijfsvoorraad op het bedrijfsadres of op een verifieerbare stallingslocatie binnen Nederland of in België of Duitsland maximaal 25 kilometer hemelsbreed vanaf de Nederlandse grens gemeten, getoond moeten kunnen worden. Zie artikel 4.5.3 van de Bijlage Bedrijfsvoorraad en Handelaarskentekenregeling 2021 (Bijlage) behorende bij de Toezichtbeleidsbrief. Het niet voldoen aan de toonplicht wordt aangemerkt als een categorie III-overtreding.
6. In het Stroomschema Sancties behorende bij de Bijlage is aangegeven dat indien sprake is van een eerste overtreding binnen 24 maanden en een categorie III-overtreding de erkenningsbevoegdheid voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, wordt ingetrokken.
7. Volgens verweerder is ten aanzien van beide voertuigen sprake van een overtreding van artikel 4.5.3 van Bijlage behorende bij de Toezichtbeleidsbrief. Verweerder heeft daarom de erkenningsbevoegdheid bedrijfsvoorraad van eiseres tijdelijk ingetrokken voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk. Dat eiseres tijdens de controle niet alle werkplaatsen aan de toezichthouder heeft laten zien, komt voor rekening en risico van eiseres. De toezichthouder weet immers niet hoeveel werkplaatsen er zijn en welke auto waar staat. Daarnaast wordt eiseres niet gevolgd in het standpunt dat de toonplicht een belemmering is voor bedrijven die grensoverschrijdende handel wensen te verrichten en het daarom een verboden kwantitatieve uitvoeringbeperking betreft. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van grensoverschrijdende handel. Dat eiseres voertuigen in het buitenland heeft staan voor restauratie en/of tentoonstelling betekent niet dat deze ook in het buitenland zullen worden verkocht. Eiseres heeft dan ook beide voertuigen niet getoond, waardoor zij niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als erkenningshouder. Dat eiseres niet opzettelijk onjuist heeft gehandeld, leidt niet tot een ander standpunt van verweerder. Verder zijn er volgens verweerder geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken. Het standpunt van eiseres dat sprake is van een sanctie met een punitief karakter wordt niet gevolgd. De tijdelijke intrekking wordt aangemerkt als een herstelsanctie, waardoor kan worden volstaan met de beoordeling op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opgelegde sanctie kan niet als onevenredig zwaar worden aangemerkt.
8. Verweerder betwist in het verweerschrift dat eiseres nog procesbelang heeft omdat de opgelegde sanctie al is geeffectueerd in de periode 22 juli 2022 tot 5 augustus 2022 en er sprake is van een onomkeerbare situatie. Daarnaast heeft eiser niet onderbouwd dat sprake is van een financieel belang.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij procesbelang heeft, omdat door het besluit een hogere sanctie kan worden opgelegd indien binnen een jaar nog een overtreding wordt bij eiseres geconstateerd. Daarnaast heeft zij in de bezwaarfase om proceskostenvergoeding verzocht. De rechtbank neemt op basis daarvan aan dat sprake is van procesbelang bij eiseres. Dit heeft verweerder op de zitting ook onderkend en behoeft daarom geen nadere bespreking.
10. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit door verweerder, anders dan zijn eerdere brieven, niet aangetekend naar haar is verstuurd en ook niet op grond van artikel 2:14 van de Awb per e-mail. Zij heeft het besluit niet tijdig ontvangen. Daardoor stond eiseres door de intrekking op 22 juli 2022 voor een voldongen feit. Eiseres heeft het besluit pas ontvangen nádat zij op 22 juli 2022 contact met verweerder heeft opgenomen. Toen is het besluit wel per e-mail naar haar verstuurd. Het besluit is bovendien niet afgedrukt op postpapier van verweerder, waardoor eiseres ernstig twijfelt of het besluit wel daadwerkelijk voor 22 juli 2022 is verzonden. Het besluit is verder geadresseerd aan een postbusnummer van gemachtigde dat sinds 1 juni 2022 niet meer in gebruik is. Eiseres merkt tot slot op dat ondanks de toezegging van verweerder op de hoorzitting dat het besluit pas na een uitspraak op het beroep zou ingaan, geen schorsende werking is verleend. In het bestreden besluit heeft verweerder ook niet gewezen op de mogelijkheid om een voorlopige voorziening in te dienen.
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres het besluit in ieder geval per e-mail van 22 juli 2022 heeft ontvangen en tijdig daartegen beroep heeft ingediend. De rechtbank isis van oordeel dat verweerder niet onzorgvuldig heeft gehandeld door het besluit niet aangetekend en/of per e-mail naar de gemachtigde van eiseres te versturen. De rechtbank acht daartoe allereerst van belang dat verweerder niet verplicht is om een besluit aangetekend te versturen. Daarnaast is niet gebleken dat de gemachtigde van eiseres expliciet heeft verzocht om het besluit per e-mail naar haar te versturen. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat het postbusnummer van het kantoor van de gemachtigde ten tijde van het versturen van het besluit niet meer in gebruik was, voor rekening en risico van eiseres komt. Het is immers de verantwoordelijkheid van de gemachtigde van eiseres om een eventuele adreswijziging door te geven aan verweerder. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar twijfel of het besluit voor 22 juli 2022 wel daadwerkelijk verstuurd is, omdat het besluit niet op briefpapier is afgedrukt. Verweerder heeft op de zitting laten zien dat het bestreden besluit op postpapier van het RDW is verstuurd en is ondertekend, waarmee verweerder voldoende tegenwicht heeft gegeven aan deze stelling van eiseres. Voor wat betreft de door eiseres gestelde toezegging dat het besluit opschortende werking heeft totdat uitspraak op het beroep is gedaan, is van belang dat dit niet blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken. Uit het e-mailcontact met verweerder blijkt dat een medewerker van verweerder tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat zij vermoedde dat het besluit opschortende werking zou hebben, maar dat het definitieve antwoord daarop in de beslissing op bezwaar zou worden opgenomen. Dit volgt ook uit het verslag van de hoorzitting. In het bestreden besluit is opgenomen dat de sanctie niet wordt opgeschorst, tenzij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank wordt toegewezen. De rechtbank acht verder van belang dat uit de beroepsgronden van eiseres blijkt dat zij van de mogelijkheid van het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening op de hoogte was. Daarin geeft zij immers aan ervoor te hebben gekozen geen verzoek om een voorlopige voorziening te hebben ingediend, ondanks dat dit de werking van het besluit kon opschorten. De rechtbank is gezien dit alles van oordeel dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen aan de kant van verweerder.
12. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte de bedrijfscontrole niet vooraf heeft aangekondigd. De controleur belde slechts tien minuten voor zijn komst. Bij een aangekondigd bezoek zou de persoon die voor de registratie van de auto’s in het bedrijf verantwoordelijk is aanwezig zijn geweest en had het misverstand over de auto met kenteken [kenteken 1] kunnen worden voorkomen. Verweerder heeft hiermee niet volgens zijn beleidsregels en daarmee onzorgvuldig gehandeld.
13. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het houden van toezicht op de erkenning en het opleggen van sancties de beleidsregels hanteert die zijn neergelegd in het Algemeen Deel van de Toezichtbeleidsbrief. Volgens artikel 2.2 daarvan volgt dat verweerder toezicht houdt door middel van het uitvoeren van administratieve en/of registercontroles en bezoeken. In beginsel worden deze bezoeken aangekondigd, maar er vinden ook onaangekondigde controles plaats. De rechtbank volgt verweerder dan ook in het standpunt dat er geen specifieke regels zijn over het moment van bellen en het moment van controlebezoek. Van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder op dit punt is daarom geen sprake.
Onbevoegde toezichthouder
14. Eiseres voert verder aan het bestreden besluit onrechtmatig tot stand is gekomen, omdat de bedrijfscontrole niet is uitgevoerd door een bevoegde toezichthouder als bedoeld in artikel 5:14 van de Awb. Het schema met de werkverdeling van verschillende toezichthouders dat verweerder heeft toegezonden, is volgens eiseres onvoldoende, omdat het geen aanwijzingsbesluit bevat. Eiseres betwist niet dat de betreffende toezichthouder bij verweerder in dienst is en voor verweerder bedrijfscontroles uitvoert, maar wel dat deze toezichthouder door verweerder op juiste wijze is aangewezen en daarmee bevoegd was de controle bij eiseres te doen. Volgens eiseres heeft de bedrijfscontrole daarom onrechtmatig plaatsgevonden en is het intrekkingsbesluit, dat op deze controle is gebaseerd, ook onrechtmatig.
15. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige bedrijfscontrole doordat de toezichthouder niet bevoegd zou zijn geweest de controle uit te voeren. Artikel 4, onder n en 9, van de Mandaatregeling RDW bevat namelijk een categorale aanwijzing door de RDW van al haar toezichthouders om bedrijfscontroles uit te mogen voeren. Uit het overgelegde schema met de werkverdeling blijkt verder dat dhr. [toezichthouder] toezichthouder is bij team Noord-Nederland en controlebezoeken mag doen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de verweerder overgelegde stukken voldoende duidelijk is dat dhr. [toezichthouder] als bevoegde ‘toezichthouder bedrijven’ is aangewezen. Het feit dat sprake is van een categorale aanwijzing en niet een individueel aanwijzingsbesluit maakt dat niet anders. De rechtbank is verder – anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld - van oordeel dat het niet op de weg van verweerder lag om ook de arbeidsovereenkomst met dhr. [toezichthouder] over te leggen. De rechtbank is eens te meer van oordeel dat de controle rechtmatig is uitgevoerd, omdat het uitgangspunt is dat de waarneming van feiten en omstandigheden die leiden tot een handhavingsbesluit moeten zijn gedaan door een ter zake deskundige medewerker van het bevoegde gezag, door een ter zake kundig persoon in opdracht van het bevoegd gezag of door een ter zake kundig persoon wiens bevindingen het bevoegd gezag voor zijn rekening neemt.Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt afdoende dat dhr. [toezichthouder] toezichthouder is en ieder geval een deskundige medewerker van de RDW is. Uit de beroepsgronden van eiseres blijkt dat dit als zodanig ook niet wordt betwist.
Punitieve sanctie, feitenvaststelling en overtredingen
16. Eiseres voert aan dat het tijdelijk intrekken van de erkenning volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) moet worden beschouwd als een punitieve sanctie. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak van 1 augustus 2018.Omdat het een punitieve sanctie is, worden er strengere eisen gesteld aan de feitenvaststelling en de bewijslast van verweerder dat sprake is van een overtreding. Volgens eiseres is die feitenvaststelling ten aanwezigheid van één van de auto’s binnen het bedrijf onvoldoende geweest. Verweerder heeft daarom niet (direct) tot tijdelijke intrekking van de erkenning mogen overgaan. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat, omdat er sprake is van een punitieve sanctie, de rapportage ondertekend moet zijn en voorafgaand aan de controle de cautie gegeven moet worden.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de tijdelijke intrekking bedrijfsvoorraad in beginsel een herstelsanctie is. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraken van de Afdeling van 8 maart 2017 en van 1 augustus 2018 waarin uitdrukkelijk is overwogen dat het een punitieve sanctie is.De verwijzing van verweerder naar de conclusie van advocaten-generaal Widdershoven en Wattel van 7 juli 2021 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.In de conclusie wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015 waarin is geconcludeerd dat een tijdelijke intrekking van een erkenning bedrijfsvoorraad een bestraffend karakter heeft, maar wordt ook verwezen naar het feit dat de Afdeling in latere uitspraken ten aanzien van de intrekking van exploitatievergunningen geoordeeld heeft dat een dergelijke tijdelijke intrekking een herstelsanctie is, zodat er misschien reden is om aan te nemen dat ook de tijdelijke intrekking erkenning bedrijfsvoorraad toch een herstelsanctie is.Dit volgt de rechtbank niet, aangezien de Afdeling ook in uitspraken na september 2015 steeds geoordeeld heeft dat een tijdelijke intrekking van een erkenning bedrijfsvoorraad een punitieve sanctie is.
18. De rechtbank constateert in het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek.
Dit heeft echter niet tot gevolg dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Ondanks dat sprake is van een punitieve sanctie, heeft verweerder de feitenvaststelling mogen baseren op de bevindingen neergelegd in de rapportage. De rapportage geeft namelijk een duidelijk weergave van hetgeen de toezichthouder, met medewerking van dhr. [A] , heeft waargenomen. De bevindingen van de toezichthouder zoals opgenomen in de rapportage worden door eiseres ook niet betwist.
19. Uit de rapportage volgt dat ten tijde van het controlebezoek het voertuig met kenteken [kenteken 2] niet getoond kon worden op het bedrijfsadres of op een ander adres. Het voertuig was niet aanwezig op het bedrijfsadres en totaal onbekend bij het bedrijf. Dhr. [A] verklaarde dat het voertuig voor hem onbekend was en het nader uit mest zoeken. Ten tijde van het bezoek kon hij het niet uitzoeken, omdat hij een klant moest helpen. Daarnaast was het voertuig met kenteken [kenteken 1] niet aanwezig op het bedrijfsadres. Daarover verklaarde dhr. [A] dat het voertuig in Bonn, Duitsland, stond om te worden omgebouwd naar een elektrisch voertuig. Het voertuig was drie weken terug naar een Duitse bemiddelaarster gebracht om deze te laten zien aan geïnteresseerden. Volgens dhr. [A] wist hij niet dat dat niet was toegestaan en gaf aan het voertuig meteen terug te halen naar het bedrijfsadres.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de afwezigheid van het voertuig met kenteken [kenteken 2] op het bedrijfsadres als een overtreding van de toonplicht heeft mogen aanmerken. Hoewel eiseres heeft toegelicht dat het voertuig niet in Duitsland was, maar voor spuitwerkzaamheden in Polen stond, wordt niet voldaan aan het vereiste dat het voertuig op een verifieerbare stallingslocatie binnen Nederland, België of Duitsland maximaal 25 kilometer vanaf de Nederlandse grens gemeten, moet staan. Verweerder wordt gevolgd in het standpunt dat de werkwijze van eiseres haar niet ontslaat van de verplichting dat de in de bedrijfsvoorraad aangemelde voertuigen moeten kunnen worden gecontroleerd. Verweerder heeft het niet kunnen tonen van dit voertuig dan ook als overtreding mogen aanmerken.
21. Ten aanzien van het niet tonen van het voertuig met kenteken [kenteken 1] overweegt de rechtbank dat verweerder met de gegeven motivering dit niet als overtreding heeft kunnen aanmerken. Uit de rapportage volgt dat dhr. [A] ten tijde van de controle het voertuig niet heeft getoond, omdat het voertuig voor hem onbekend was en hij dit nader uit moest zoeken. Dezelfde dag heeft hij laten zien dat het voertuig wel aanwezig was op het bedrijfsadres, maar op de tweede werkplaats stond. Het feit dat de bevindingen van de controle leidend zijn, neemt niet weg dat eiseres achteraf alsnog kan aantonen dat het voertuig achteraf gezien wel op het bedrijfsadres aanwezig was. Nu verweerder de aanwezigheid van het voertuig in een andere werkplaats niet heeft betwist, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres daarmee niet alsnog aan haar toonplicht heeft voldaan. Verweerder heeft het niet kunnen tonen van dit voertuig daarom niet als overtreding mogen aanmerken. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit ook op dit punt gebrekkig is.
22. Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder op grond van zijn beleid wel heeft mogen overgaan tot het opleggen van een sanctie aan eiseres. Er is immers wel sprake van een overtreding wegens het niet kunnen tonen van het voertuig met kenteken [kenteken 2] . Verweerder heeft de tijdelijke intrekking van de erkenningsbevoegdheid dan ook in overeenstemming met het Stroomschema Sancties behorende bij de Bijlage in de Toezichtbeleidsbrief kunnen opleggen.
23. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder niet goed op de ter zitting door eiseres aangevoerde aanvullende gronden heeft kunnen reageren. In verband met de goede procesorde zal de rechtbank daar geen uitgebreid oordeel over geven, maar verwijzen naar twee uitspraken van de Afdeling waarin is geoordeeld dat het enkele feit dat de rapportage niet door de bedrijvencontroleur is ondertekend niet betekent dat daaraan geen betekenis toekomt en dat, ondanks dat sprake is van een punitieve sanctie, de cautie niet gegeven had moeten worden.
24. Volgens eiseres is het ten aanzien van één niet getoond voertuig (en niet twee), direct opleggen van een punitieve sanctie bijzonder zwaar en daarmee onevenredig. Ten aanzien van het voertuig met kenteken [kenteken 1] heeft eiseres immers met de foto alsnog aangetoond dat deze aanwezig was op het bedrijfsadres. Verweerder had hier aanleiding moeten zien om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleidsregels. Het geven van een waarschuwing had in dit geval meer in de rede gelegen. Daarbij weegt mee dat eiseres heeft aangegeven graag met verweerder in overleg te gaan hoe zij deze situatie binnen de bedrijfsvoering, waarbij auto's zich soms buiten de straal van 25 km bevinden voor restauratie, toch op een goede wijze kan registreren. Volgens eiseres is de opgelegde sanctie, gelet op de omstandigheden van het geval, onevenredig, ook omdat haar bedrijf nog nimmer een sanctie opgelegd heeft gekregen.
25. Zoals hiervoor reeds door de rechtbank is overwogen, kan verweerder ook bij de overtreding bestaande uit het feit dat eiseres één auto niet heeft kunnen tonen, de sanctie conform de beleidsregels kunnen opleggen. Op grond van artikel 4:84 van de Awb dient een bestuursorgaan echter te beoordelen of de gevolgen van de opgelegde sancties wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sancties. Verweerder dient daarom alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel samen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
26. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor moet worden afgeweken van het beleid. Het feit dat eiseres een foto van het voertuig met kenteken [kenteken 1] heeft overgelegd, maakt niet dat verweerder van het opleggen van de sanctie had moeten afzien. Het feit dat eiseres geen doorsnee bedrijf is doordat voertuigen voor reparatie- of restauratiewerkzaamheden naar het buitenland worden gebracht, en eiseres daarover met verweerder in overleg wilde gaan, is geen bijzondere omstandigheid waardoor verweerder van voornoemd sanctiebeleid zou hebben moeten afwijken. Het is immers van groot belang dat verweerder effectief toezicht kan houden op de correcte naleving van de eisen en voorschriften die uit de regelgeving voortvloeien en op het juiste gebruik van de bevoegdheden die de erkenninghouder heeft ontvangen. Dit toezicht kan verweerder niet houden indien voertuigen tijdelijk in Polen worden gestald.
27. Daarnaast leidt het feit dat eiseres nog niet eerder een sanctie opgelegd heeft gekregen ook niet tot de conclusie dat de sanctie onevenredig is in verhouding tot het doel van het daarvan. Volgens het beleid van verweerder wordt een verjaringstermijn van 24 maanden gehanteerd. Bij het opleggen van een sanctie wordt gekeken naar de historie van de erkenninghouder van de afgelopen 24 maanden. Dat er bij eiseres in de voorgaande 24 maanden geen overtredingen zijn geconstateerd, betrekt verweerder in het bepalen van de hoogte van de sancties volgens het Stroomschema Sancties.
28. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 18 en 22 geconcludeerd dat er sprake is van een gebrekkig besluit. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het besluit van 8 juli 2022 vernietigen. De rechtbank ziet echter aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand laten. De rechtbank heeft namelijk geoordeeld dat verweerder het niet tonen van het voertuig met kenteken [kenteken 2] op het bedrijfsadres wel als een overtreding van artikel 4.5.3 van de Bijlage behorende bij de Toezichtbeleidsbrief heeft mogen aanmerken, en dat verweerder daarom heeft mogen overgaan tot het tijdelijke intrekken van de erkenning bedrijfsvoorraad.
29. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
30. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837,- bij een wegingsfactor 1). Toegekend wordt € 1.674,-.
31.
Omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten, komt eiseres niet in aanmerking voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure. Verweerder is namelijk terecht overgegaan tot het opleggen van de sanctie aan eiseres. Dit betekent dat het besluit niet onrechtmatig is en verweerder het besluit niet hoefde te herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.