ECLI:NL:RBMNE:2022:6263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
20/4577 t/m 20/4592 RECTIFICATIE
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van een uitspraak inzake verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2022 uitspraak gedaan over het verzet van opposante tegen een eerdere uitspraak van 7 september 2021, waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van opposante niet tijdig de benodigde stukken heeft overgelegd, waardoor de identiteit van opposante niet voor het verstrijken van de beroepstermijn kenbaar was. De zitting voor het verzet vond plaats op 28 maart 2022, waar beide gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere uitspraak terecht was, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak, en dat er geen zitting nodig was op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Opposante heeft in verzet opnieuw aangevoerd dat zij geen correcte griffierechtnota heeft ontvangen en dat zij tijdig had willen betalen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden van opposante niet kunnen leiden tot een andere uitspraak, omdat de identiteit van de indiener te laat is kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft ook het verzoek van opposante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg niet was overschreden. De rechtbank heeft de termijn verlengd vanwege de coronamaatregelen die de behandeling van zaken hebben beïnvloed.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzet ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 20/4577-V t/m UTR 20/4592-V

Rectificatie 2 februari 2023 pagina 4

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2022 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren (de heffingsambtenaar) van 2 december 2020.
In de uitspraak van 7 september 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. De gemachtigde van opposante en de gemachtigde van de heffingsambtenaar zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 september 2021 het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat – voor zover van belang – de gemachtigde van opposante niet binnen de beroepstermijn stukken (een machtiging) heeft overgelegd waaruit de identiteit van opposante blijkt. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn of haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 7 september 2021 niet juist,
omdat er geen correcte griffierechtnota is ontvangen. Anders had opposante wel degelijk tijdig (deels) voor betaling van het griffierecht zorggedragen. Opposante doet in verzet wederom een beroep op betalingsonmacht. Opposante had uitstel moeten krijgen om alsnog het griffierecht te betalen. Opposante verwijst naar de werkwijze van andere rechtbanken die wel uitstel verlenen. [bedrijf] B.V. (de B.V. van de gemachtigde van opposante) is voorts ‘de indiener’ van het beroepschrift en is daarom zelf het griffierecht verschuldigd of is tot betaling hiervan gehouden.
Opposante legt een draagkrachtverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand over op basis waarvan tot nihilstelling/vermindering van het in rekening gebrachte griffierecht wordt verzocht. Deze verklaring heeft betrekking op de B.V. van de gemachtigde. Opposante verwijst in dit verband ook naar uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. [1]
Daarnaast heeft de heffingsambtenaar anoniem uitspraak op bezwaar gedaan. De gemachtigde van opposante heeft tijdens de zitting laten weten namens wie hij beroep instelt. De gemachtigde geeft hierbij aan dat de rechtbank de machtiging van opposante ook al heeft in een andere beroepszaak. De gemachtigde verwijst naar de werkwijze van de rechtbank Amsterdam, waar hij maar eenmaal een machtiging hoeft over te leggen.
4. Zoals de rechtbank in de uitspraak van 7 september 2021 heeft overwogen, liep de beroepstermijn in dit geval tot en met 13 januari 2021. Uit vaste rechtspraak volgt dat de identiteit van degene(n) namens wie beroep wordt ingesteld, vóór afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Het betreft hier geen vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Awb kan worden hersteld. [2] Tijdens de zitting van 28 maart 2022 heeft de gemachtigde van opposante kenbaar gemaakt namens wie hij beroep heeft ingesteld. Dat is dus te laat.
5. De overige gronden van opposante hebben betrekking op de betaling van het griffierecht. Gelet op het voorgaande kunnen die gronden niet leiden tot een andere uitspraak op verzet. De rechtbank laat deze gronden daarom verder buiten beschouwing.
Overschrijding redelijke termijn
6. Opposante heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7. Gelet op het verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 (nr. 436935) heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
8. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [3] en in zijn latere uitspraken.
9. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [4] en in zijn latere uitspraken.
10. Het is niet uitgesloten dat in een procedure over een niet-ontvankelijk beroep een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten belastinggeschillen immers binnen een redelijke termijn worden berecht. Er geldt dan wel als voorwaarde dat sprake is van een situatie waarin het geschil inhoudelijk aan de rechter is voorgelegd.
11. De redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg eindigt twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar. Als de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, eindigt de redelijke termijn op het moment van die uitspraak van de rechtbank. [5] De rechtbank overweegt hierbij dat door de corona-pandemie sprake is van factoren die aanleiding geven om behandelingsduur van de bezwaar- en beroepsfase te verlengen. Daarbij wijst de rechtbank op de naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus met ingang van 16 maart 2020 getroffen ingrijpende maatregelen. Daardoor hebben geen verzetzittingen plaatsvonden van circa half maart tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Een en ander geeft de rechtbank aanleiding om de termijn met vier maanden te verlengen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de periode waarin de gerechtsgebouwen waren gesloten en een termijn van twee maanden voor het opnieuw inplannen van zittingen. De redelijke termijn bedraagt in dit geval dus 28 maanden, te rekenen vanaf de datum van de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar. Gelet op het feit dat de termijn op 14 april 2020 is aangevangen, en de rechtbank uitspraak doet op 24 juni 2022, is de voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn 26 maanden. Daarmee is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
M. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2022.
de griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Voetnoten

2.Vergelijk Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2031.
5.HR 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:352.