In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een stichting tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel. De stichting, eiseres, stelde dat zij niet in staat was het verschuldigde griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de stichting claimde geen financiële middelen te hebben, er onbetwist vaststond dat zij over vermogensbestanddelen beschikte waarover waterschapsbelasting werd geheven. Dit leidde tot de conclusie dat er mogelijk bijdragen van de bestuurders gevraagd konden worden voor het griffierecht.
De rechtbank benadrukte dat eiseres aannemelijk moest maken dat het netto-inkomen van de zelfstandig bevoegde bestuurder(s) minder was dan 90 procent van de bijstandsnorm en dat zij niet beschikten over vermogen waaruit het griffierecht kon worden betaald. De rechtbank constateerde dat ten minste één bestuurder een bijstandsuitkering genoot die hoger was dan 90 procent van de bijstandsnorm, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op betalingsonmacht.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet was voldaan en het beroep op betalingsonmacht niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, M. Verbeek, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.