ECLI:NL:RBOBR:2019:6494

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
18/1883 en 18/2130
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op betalingsonmacht griffierecht door een stichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een beroep van een stichting tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel. De stichting, eiseres, stelde dat zij niet in staat was het verschuldigde griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de stichting claimde geen financiële middelen te hebben, er onbetwist vaststond dat zij over vermogensbestanddelen beschikte waarover waterschapsbelasting werd geheven. Dit leidde tot de conclusie dat er mogelijk bijdragen van de bestuurders gevraagd konden worden voor het griffierecht.

De rechtbank benadrukte dat eiseres aannemelijk moest maken dat het netto-inkomen van de zelfstandig bevoegde bestuurder(s) minder was dan 90 procent van de bijstandsnorm en dat zij niet beschikten over vermogen waaruit het griffierecht kon worden betaald. De rechtbank constateerde dat ten minste één bestuurder een bijstandsuitkering genoot die hoger was dan 90 procent van de bijstandsnorm, waardoor niet voldaan werd aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op betalingsonmacht.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat het griffierecht niet was voldaan en het beroep op betalingsonmacht niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, M. Verbeek, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Bestuursrecht
Zaaknummers: SHE 18/1883 en SHE 18/2130
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2019 in de zaak tussen

De stichting [naam] , te [vestigingsplaats] , eiseres, (gemachtigde: [naam] ),

en

het Dagelijks Bestuur van het Waterschap De Dommel, verweerder

(gemachtigden mr. E.P.G. Jansen en P.M.A van Tilburg).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een aanslag watersysteemheffing gebouwd/ongebouwd 2018 opgelegd.
Op 17 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 2 augustus beroep ingesteld bij de rechtbank. Nadat het beroep was ingediend, is verweerder gebleken dat in het bestreden besluit een onjuist adres en aanslagnummer was vermeld. Verweerder heeft daarom op 29 augustus 2018 een herstelbesluit gestuurd met de juiste gegevens. Eiseres heeft tegen dit besluit op 29 augustus 2018 beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft op 8 augustus 2018 een nota griffierecht verzonden. Eiseres heeft bij brief van 28 augustus 2018 een beroep gedaan op betalingsonmacht. Dit verzoek is door de rechtbank op 25 september 2018 afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend op 24 september 2018.
De rechtbank heeft bij brief van 27 september 2018 opnieuw een nota griffierecht verzonden aan eiseres. Bij brief van 27 september 2018 heeft eiseres wederom een beroep gedaan op betalingsonmacht. Dit verzoek is door de rechtbank op 27 november 2018 afgewezen.
Op 29 november 2018 heeft de rechtbank opnieuw een nota griffierecht verzonden aan eiseres.
Het beroep op betalingsonmacht is ter behandeling aan de orde gesteld op de zittingen van 8 januari en 11 april 2019. Bij brief van 16 april 2019 is het beroep op betalingsonmacht wederom afgewezen. In deze brief is tevens aangegeven dat in de zaken 18/1883 en 18/2130, nu zij feitelijke dezelfde materie betreffen, slechts één keer griffierecht geheven moet worden.
De rechtbank heeft bij brief van 19 april 2019 opnieuw een nota griffierecht verzonden aan eiseres. Bij brief van 24 april 2019 heeft eiseres opnieuw een beroep gedaan op betalingsonmacht.
Op 18 mei 2019 heeft de rechtbank een herinnering voor de griffierecht gestuurd. Eiseres heeft daarop op 30 mei 2019 nogmaals een beroep gedaan op betalingsonmacht.
Het beroep op betalingsonmacht is ter zitting van 24 oktober 2019 behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
2. Ingevolge artikel 8:41, van de Awb wordt er door de griffier, griffierecht geheven. Voor zaaknummer 18/1883 en 18/2130 is samen € 338,00 geheven, in overeenstemming met lid 3 van artikel 8:41, van de Awb. Op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb wordt een beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven of gestort, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
3. Het griffierecht is niet voldaan door eiseres. Zij doet een beroep op betalingsonmacht. Een geslaagd beroep op betalingsonmacht leidt ertoe dat niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest bij de betaling van het griffierecht.
4. Eiseres stelt bij (onder meer) brief van 15 september 2018 dat zij niet beschikt over een bankrekening, kassaldo of andere financiële middelen. Door de stichting wordt gebruik gemaakt van de bankrekening van de zelfstandig bevoegde bestuurder, tevens gemachtigde. De zelfstandig bevoegde bestuurder is niet van plan om het griffierecht te voldoen. Daarbij heeft de zelfstandig bevoegde bestuurder een bijstandsuitkering, zodat hij de nota griffierecht ook niet kán voldoen, aldus eiseres.
5. De beoordeling van het beroep op betalingsonmacht betreft de vraag of gebleken is dat betrokkene in de van belang zijnde periode niet in staat was het verschuldigde griffierecht te voldoen, eventueel door bijdragen van belanghebbenden zoals bestuurders of aandeelhouders. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 27 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV2020) en naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2018 (ECLI:NL:RBNNE:2018:1197), rechtsoverweging 4.7.
6. Naar oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd het beroep op betalingsonmacht voldoende te onderbouwen. Teneinde een beroep op betalingsonmacht te kunnen onderbouwen zijn er nadere documenten nodig, waarnaar eiseres meermaals is gevraagd. In de eerder genoemde brief van 15 september 2018 is gesteld dat de stichting zelf niet over financiële middelen zou beschikken. Nog daargelaten of die bewering juist is, overweegt de rechtbank dat eiseres, naar zeggen van haar gemachtigde, in elk geval beschikt over één of meer vermogensbestanddelen in de vorm van een onroerende zaak. Daarover wordt immers waterschapsbelasting geheven. In dat geval kan er naar het oordeel van de rechtbank voor het verschuldigde griffierecht worden gevraagd naar (een) bijdrage(n) van de bestuurder(s). Eiseres moet alsdan aannemelijk maken dat het netto-inkomen waarover de zelfstandig bevoegde bestuurder(s) maandelijks beschikt of beschikken minder bedraagt dan 90 procent van de bijstandsnorm en voorts dat deze niet beschikt of beschikken over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht zou kunnen worden betaald. Voor 1 januari 2018 bedroeg deze norm € 892,91. Uit de overgelegde uitkeringsspecificaties blijkt dat tenminste één bestuurder van eiseres een bijstandsuitkering genoot ter hoogte van € 942,51 netto. Dat is meer dan 90 procent van de (maximale) bijstandsnorm. Er wordt aldus niet aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op betalingsonmacht voldaan.
7. Nu het griffierecht niet is voldaan en het beroep op betalingsonmacht niet slaagt, moet eiseres geacht worden in verzuim te zijn geweest als bedoeld in artikel 8:41, zesde lid, van de Awb. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is op 24 oktober 2019 in het openbaar gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van M. Verbeek, griffier.
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

De rechter heeft er melding van gemaakt dat tegen deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof
te 's-Hertogenbosch.