Beoordeling door de rechtbank
Het intrekkingsbesluit van 8 juli 2022
2. Verweerder heeft op 29 juni 2022 aan eisers een besluit gezonden waarin hij eisers bezwaar gegrond verklaart. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 1 juli 2022 eisers bezwaar ongegrond verklaard. Op 7 juli 2022 heeft eisers gemachtigde om opheldering gevraagd over deze gang van zaken. Tijdens dit telefoongesprek heeft de medewerker van verweerder aangegeven dat het besluit van 29 juni 2022 de kladversie is en niet verzonden had mogen worden. Op 8 juli 2022 heeft verweerder eisers vervolgens bericht dat hij het besluit van 29 juni 2022 intrekt omdat dit niet het juiste besluit was maar een conceptversie.
3. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur het besluit van 29 juni 2022 heeft ingetrokken. Eisers konden uit dit besluit niet opmaken dat het een concept is zodat zij erop mochten vertrouwen dat dit correct was. Ook het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen intrekking van dit besluit. Verweerder heeft de intrekking van het besluit van 29 juni 2022 op geen enkele wijze onderbouwd.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van het per ongeluk op 29 juni 2022 verzenden van een kladversie van het besluit en dat niet beoogd is om het bezwaar gegrond te verklaren. Door op 8 juli 2022 het besluit van 29 juni 2022 in te trekken heeft verweerder dus een gemaakte fout hersteld.
5. Aan verweerder komt in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, als het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook verder geen sprake is van strijd met geschreven of ongeschreven recht. Daarbij is onder meer van belang of eisers redelijkerwijs hadden kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en zij er dus rekening mee hadden moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden.In dit geval hadden eisers de gemaakte fout kunnen onderkennen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eisers ‑ in elk geval hun gemachtigde aan het besluit van 29 juni 2022 al hadden kunnen zien dat dit besluit niet voltooid was. Immers uit met name pagina 6 van dit besluit volgt dat de motivering van het besluit nog niet was afgerond. Bovendien hadden eisers uit het feit dat zij daags na elkaar twee evident tegenstrijdige besluiten hebben ontvangen kunnen en ook moeten begrijpen dat er iets niet klopte. Eisers hadden er dus rekening mee moeten houden dat sprake was van een gemaakte fout en dat die na ontdekking hersteld zou worden. Ook is vrij snel, namelijk op 7 juli 2022, telefonisch aan de gemachtigde van eisers duidelijk gemaakt dat de versie van 29 juni 2022 niet juist was. Verder acht de rechtbank van belang dat eisers geen handelingen hebben verricht naar aanleiding van het besluit van 29 juni 2022 waardoor zij in een nadeliger positie zijn komen te verkeren.Hoewel de rechtbank, met verweerder begrijpt dat deze gang van zaken vervelend is voor eisers, is zij van oordeel dat de intrekking van het besluit van 29 juni 2022 niet in strijd is met het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel.
De intrekking van de Aio-aanvulling
6. De hier te beoordelen periode loopt van 1 juli 2018, de datum met ingang waarvan de Aio-aanvulling is ingetrokken, tot en met 22 december 2021, de datum van het besluit tot intrekking.
7. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode een ING betaal en spaarrekening beiden met rekeningnummer [rekeningnummer] op zijn naam had staan. Uit de door eisers overgelegde gegevens blijkt dat het saldo op de INGbetaalrekening op het moment van de aanvraag om een Aio-aanvulling boven de voor eisers geldende grens van het vrij te laten vermogen lag en dat het saldo op de INGspaarrekening op 31 december 2020 € 17.906,04 bedroeg. De omstandigheid dat deze rekeningen op naam van eiser staan rechtvaardigt de veronderstelling dat de op die rekeningen staande tegoeden bestanddelen vormen van het vermogen waarover eisers beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Verder staat niet ter discussie dat eisers van deze bankrekeningen en de daarop staande tegoeden geen melding hebben gemaakt bij verweerder. Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de tegoeden op die rekeningen van invloed kunnen zijn op het recht op Aio-aanvulling. Door verweerder niet op de hoogte te stellen van het bestaan van deze bankrekeningen hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
9. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe over te gaan. Er is dan geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
10. Verweerder heeft aan de hand van de alsnog overgelegde bankgegevens eisers vermogen vastgesteld op € 22.031,34 wat hoger is dan de geldende vermogensgrens van € 12.040,-. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen recht hebben op een Aioaanvulling en dat daarom het recht op de Aioaanvulling volledig wordt ingetrokken.
11. Eisers voeren aan dat zij wel recht hebben op een Aio-aanvulling omdat de vermogensgrens niet is overschreden. Eisers hebben twee leningen afgesloten met hun zoon, [zoon] op 1 februari 2017 en op 1 juni 2017, beiden van € 6.000,-. Op 1 augustus 2017 heeft eiser deze bedragen gestort op zijn rekening. Ten tijde van de Aioaanvraag bedroeg de schuldenlast van eiser dus € 12.000,-. Eisers hadden op dat moment € 22.031,34 (saldo bankrekeningen, afkoop pensioen PWRI en BPF Schoonmaak, minus vrijlating betaalrekeningen). Dit betekent dat eisers vermogen ten tijde van de aanvraag € 10.631,34 bedroeg zodat de vermogensgrens niet is overschreden.
12. Naar vaste rechtspraak kunnen schulden in het kader van de toepassing van de bijstandswetgeving uitsluitend in aanmerking worden genomen indien het feitelijk bestaan ervan in voldoende mate aannemelijk is geworden en tevens komt vast te staan dat aan die schuld een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden. Een schuld aan een familielid is veelal een schuld van vrijblijvende aard. Een belanghebbende heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling.
13. De rechtbank stelt vast dat eisers op het aanvraagformulier voor de Aio-aanvulling hebben aangegeven dat zij geen schulden hebben. Ook tijdens het vermogensonderzoek hebben zij niet aangekaart dat zij schulden hebben. Eisers hebben alleen aangegeven dat zij een bedrag van € 1.076,- moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Dat eisers pas in de bezwaarfase van deze procedure melding hebben gemaakt van de leningen die zij op 1 februari 2017 en 1 juni 2017 zouden hebben afgesloten met hun zoon, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen.
14. Eisers hebben ter onderbouwing van de leningen twee overeenkomsten van geldlening overgelegd van 1 februari 2017 en van 1 juni 2017 en aflossingsschema’s over de periode van 31 december 2017 tot en met 31 december 2021. Eisers hebben verklaard dat zij de maandelijkse rente en aflossing uitsluitend contant aan hun zoon betalen. De rechtbank oordeelt dat eisers met deze achteraf in bezwaar ingeleverde bewijzen, niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een geldige schuld met een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Doordat eisers ervoor hebben gekozen om de rente en aflossing contant te betalen is op geen enkele wijze te controleren of deze betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van eisers. Bovendien is het opmerkelijk dat blijkens de aflossingsschema’s de rente en aflossing gedurende een periode van vier jaar, elke maand precies op de laatste dag van die maand contant zou zijn betaald. Verder is in de overeenkomsten van geldlening opgenomen dat de geldlening is bedoeld voor de financiering van de verbouwing van eisers woning. Tijdens de zitting is namens eisers toegelicht dat deze verbouwing niet, althans slechts gedeeltelijk heeft plaatsgevonden en dat eiser een deel van de verbouwing zelf heeft uitgevoerd. Eisers hebben er evenwel geen verklaring voor kunnen gegeven waarom zij het voor dit doel geleende geld toch jarenlang op hun rekening hebben laten staan. Op grond van de overeenkomsten van geldlening was het immers mogelijk om ‑ boetevrij het geleende bedrag of het eventuele restant daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen. Onduidelijk is gebleven waarom eisers niet voor deze optie hebben gekozen. Ook hebben eisers hun stelling dat zij het geld hebben geleend voor een vakantie naar Marokko verder niet met stukken onderbouwd.
15. Uit het voorgaande volgt dat eisers er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van een schuld met daaraan verbonden een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Eisers beroepsgrond dat zij wel recht hebben op een Aioaanvulling omdat de vermogensgrens niet is overschreden, slaagt dan ook niet.
16. Uit het voorgaande volgt dat gedurende de te beoordelen periode eisers beschikten over een vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens. Hieruit vloeit voort dat verweerder gehouden was om de Aio-aanvulling in te trekken.