ECLI:NL:RBMNE:2022:6167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/3857
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering Aio-aanvulling wegens verzwegen bankrekening en niet aannemelijke leningen

In deze zaak hebben eisers op 25 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (Aio-aanvulling). De Sociale Verzekeringsbank heeft hen op 31 augustus 2018 een Aio-aanvulling van € 823,10 per maand toegekend. Echter, na een melding over een spaarrekening van eiser met een saldo van € 19.441,- op 31 december 2020, heeft de bank op 22 december 2021 de Aio-aanvulling ingetrokken, omdat het saldo op de rekening de vermogensgrens overschreed. Eisers hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 20 december 2022 geoordeeld dat de intrekking van de Aio-aanvulling terecht was, omdat eisers hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de bankrekeningen niet te melden. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de bedragen op de rekeningen leningen waren, en dat de intrekking van de Aio-aanvulling niet in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), samen te noemen eisers

(gemachtigde: M. Azdoufali),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eisers hebben op 25 juni 2018 een aanvraag gedaan om een Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (Aioaanvulling). Met het besluit van 31 augustus 2018 heeft verweerder eisers een Aio-aanvulling toegekend van € 823,10 per maand.
1.1.
Verweerder heeft via een digitale gegevensuitwisseling de melding ontvangen dat eiser een ING spaarrekening heeft met daarop een saldo van € 19.441,- op 31 december 2020.
1.2.
Op 19 augustus 2021 heeft verweerder eisers onder meer om informatie gevraagd over de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] (de ING-rekening). Ook daarna heeft verweerder eisers meermaals om gegevens over deze bankrekening gevraagd.
1.3.
Op 5 november 2021 heeft verweerder de betaling van de Aioaanvulling vanaf 1 november 2021 opgeschort. In dit besluit vraagt verweerder om jaaroverzichten van 2018 tot en met 2020 en de afschriften over juni en juli 2018 van de ING-rekening. Eisers hebben jaaroverzichten van 2018 tot en met 2020 overgelegd.
1.4.
Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 22 december 2021 de Aio-aanvulling ingetrokken omdat het saldo op de INGrekening ten tijde van de aanvraag hoger was dan de voor eisers geldende vermogensgrens van € 12.590,-.
1.5.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.6.
Op 29 juni 2022 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard.
1.7.
Op 1 juli 2022 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Op 8 juli 2022 heeft verweerder het besluit van 29 juni 2022 ingetrokken omdat dit niet het juiste besluit was maar een conceptversie.
1.9.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 1 juli 2022 en het besluit van 8 juli 2022.
1.10.
De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van eisers. De gemachtigde van verweerder heeft deelgenomen met behulp van een videoverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

Het intrekkingsbesluit van 8 juli 2022
2. Verweerder heeft op 29 juni 2022 aan eisers een besluit gezonden waarin hij eisers bezwaar gegrond verklaart. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 1 juli 2022 eisers bezwaar ongegrond verklaard. Op 7 juli 2022 heeft eisers gemachtigde om opheldering gevraagd over deze gang van zaken. Tijdens dit telefoongesprek heeft de medewerker van verweerder aangegeven dat het besluit van 29 juni 2022 de kladversie is en niet verzonden had mogen worden. Op 8 juli 2022 heeft verweerder eisers vervolgens bericht dat hij het besluit van 29 juni 2022 intrekt omdat dit niet het juiste besluit was maar een conceptversie.
3. Eisers voeren aan dat verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur het besluit van 29 juni 2022 heeft ingetrokken. Eisers konden uit dit besluit niet opmaken dat het een concept is zodat zij erop mochten vertrouwen dat dit correct was. Ook het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich tegen intrekking van dit besluit. Verweerder heeft de intrekking van het besluit van 29 juni 2022 op geen enkele wijze onderbouwd.
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat sprake is geweest van het per ongeluk op 29 juni 2022 verzenden van een kladversie van het besluit en dat niet beoogd is om het bezwaar gegrond te verklaren. Door op 8 juli 2022 het besluit van 29 juni 2022 in te trekken heeft verweerder dus een gemaakte fout hersteld.
5. Aan verweerder komt in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, als het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook verder geen sprake is van strijd met geschreven of ongeschreven recht. Daarbij is onder meer van belang of eisers redelijkerwijs hadden kunnen begrijpen dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en zij er dus rekening mee hadden moeten houden dat de gemaakte fout na ontdekking hersteld zou worden. [1] In dit geval hadden eisers de gemaakte fout kunnen onderkennen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eisers ‑ in elk geval hun gemachtigde aan het besluit van 29 juni 2022 al hadden kunnen zien dat dit besluit niet voltooid was. Immers uit met name pagina 6 van dit besluit volgt dat de motivering van het besluit nog niet was afgerond. Bovendien hadden eisers uit het feit dat zij daags na elkaar twee evident tegenstrijdige besluiten hebben ontvangen kunnen en ook moeten begrijpen dat er iets niet klopte. Eisers hadden er dus rekening mee moeten houden dat sprake was van een gemaakte fout en dat die na ontdekking hersteld zou worden. Ook is vrij snel, namelijk op 7 juli 2022, telefonisch aan de gemachtigde van eisers duidelijk gemaakt dat de versie van 29 juni 2022 niet juist was. Verder acht de rechtbank van belang dat eisers geen handelingen hebben verricht naar aanleiding van het besluit van 29 juni 2022 waardoor zij in een nadeliger positie zijn komen te verkeren. [2] Hoewel de rechtbank, met verweerder begrijpt dat deze gang van zaken vervelend is voor eisers, is zij van oordeel dat de intrekking van het besluit van 29 juni 2022 niet in strijd is met het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel.
De intrekking van de Aio-aanvulling
6. De hier te beoordelen periode loopt van 1 juli 2018, de datum met ingang waarvan de Aio-aanvulling is ingetrokken, tot en met 22 december 2021, de datum van het besluit tot intrekking.
7. Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode een ING betaal en spaarrekening beiden met rekeningnummer [rekeningnummer] op zijn naam had staan. Uit de door eisers overgelegde gegevens blijkt dat het saldo op de INGbetaalrekening op het moment van de aanvraag om een Aio-aanvulling boven de voor eisers geldende grens van het vrij te laten vermogen lag en dat het saldo op de INGspaarrekening op 31 december 2020 € 17.906,04 bedroeg. De omstandigheid dat deze rekeningen op naam van eiser staan rechtvaardigt de veronderstelling dat de op die rekeningen staande tegoeden bestanddelen vormen van het vermogen waarover eisers beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Verder staat niet ter discussie dat eisers van deze bankrekeningen en de daarop staande tegoeden geen melding hebben gemaakt bij verweerder. Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de tegoeden op die rekeningen van invloed kunnen zijn op het recht op Aio-aanvulling. Door verweerder niet op de hoogte te stellen van het bestaan van deze bankrekeningen hebben eisers de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
9. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe over te gaan. Er is dan geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [3]
10. Verweerder heeft aan de hand van de alsnog overgelegde bankgegevens eisers vermogen vastgesteld op € 22.031,34 wat hoger is dan de geldende vermogensgrens van € 12.040,-. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers geen recht hebben op een Aioaanvulling en dat daarom het recht op de Aioaanvulling volledig wordt ingetrokken.
11. Eisers voeren aan dat zij wel recht hebben op een Aio-aanvulling omdat de vermogensgrens niet is overschreden. Eisers hebben twee leningen afgesloten met hun zoon, [zoon] op 1 februari 2017 en op 1 juni 2017, beiden van € 6.000,-. Op 1 augustus 2017 heeft eiser deze bedragen gestort op zijn rekening. Ten tijde van de Aioaanvraag bedroeg de schuldenlast van eiser dus € 12.000,-. Eisers hadden op dat moment € 22.031,34 (saldo bankrekeningen, afkoop pensioen PWRI en BPF Schoonmaak, minus vrijlating betaalrekeningen). Dit betekent dat eisers vermogen ten tijde van de aanvraag € 10.631,34 bedroeg zodat de vermogensgrens niet is overschreden.
12. Naar vaste rechtspraak kunnen schulden in het kader van de toepassing van de bijstandswetgeving uitsluitend in aanmerking worden genomen indien het feitelijk bestaan ervan in voldoende mate aannemelijk is geworden en tevens komt vast te staan dat aan die schuld een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden. Een schuld aan een familielid is veelal een schuld van vrijblijvende aard. Een belanghebbende heeft echter de mogelijkheid aannemelijk te maken dat sprake is van een daadwerkelijke verplichting tot terugbetaling. [4]
13. De rechtbank stelt vast dat eisers op het aanvraagformulier voor de Aio-aanvulling hebben aangegeven dat zij geen schulden hebben. Ook tijdens het vermogensonderzoek hebben zij niet aangekaart dat zij schulden hebben. Eisers hebben alleen aangegeven dat zij een bedrag van € 1.076,- moeten terugbetalen aan de Belastingdienst. Dat eisers pas in de bezwaarfase van deze procedure melding hebben gemaakt van de leningen die zij op 1 februari 2017 en 1 juni 2017 zouden hebben afgesloten met hun zoon, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun verklaringen.
14. Eisers hebben ter onderbouwing van de leningen twee overeenkomsten van geldlening overgelegd van 1 februari 2017 en van 1 juni 2017 en aflossingsschema’s over de periode van 31 december 2017 tot en met 31 december 2021. Eisers hebben verklaard dat zij de maandelijkse rente en aflossing uitsluitend contant aan hun zoon betalen. De rechtbank oordeelt dat eisers met deze achteraf in bezwaar ingeleverde bewijzen, niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van een geldige schuld met een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Doordat eisers ervoor hebben gekozen om de rente en aflossing contant te betalen is op geen enkele wijze te controleren of deze betalingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De gevolgen hiervan komen voor rekening en risico van eisers. Bovendien is het opmerkelijk dat blijkens de aflossingsschema’s de rente en aflossing gedurende een periode van vier jaar, elke maand precies op de laatste dag van die maand contant zou zijn betaald. Verder is in de overeenkomsten van geldlening opgenomen dat de geldlening is bedoeld voor de financiering van de verbouwing van eisers woning. Tijdens de zitting is namens eisers toegelicht dat deze verbouwing niet, althans slechts gedeeltelijk heeft plaatsgevonden en dat eiser een deel van de verbouwing zelf heeft uitgevoerd. Eisers hebben er evenwel geen verklaring voor kunnen gegeven waarom zij het voor dit doel geleende geld toch jarenlang op hun rekening hebben laten staan. Op grond van de overeenkomsten van geldlening was het immers mogelijk om ‑ boetevrij het geleende bedrag of het eventuele restant daarvan geheel of gedeeltelijk vervroegd af te lossen. Onduidelijk is gebleven waarom eisers niet voor deze optie hebben gekozen. Ook hebben eisers hun stelling dat zij het geld hebben geleend voor een vakantie naar Marokko verder niet met stukken onderbouwd.
15. Uit het voorgaande volgt dat eisers er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van een schuld met daaraan verbonden een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting. Eisers beroepsgrond dat zij wel recht hebben op een Aioaanvulling omdat de vermogensgrens niet is overschreden, slaagt dan ook niet.
16. Uit het voorgaande volgt dat gedurende de te beoordelen periode eisers beschikten over een vermogen boven de voor hen geldende vermogensgrens. Hieruit vloeit voort dat verweerder gehouden was om de Aio-aanvulling in te trekken.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bv. de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:168 en van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1619.
2.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2196.
3.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3284.
4.Zie bv. de uitspraak van de CRvB van 30 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2154.