ECLI:NL:CRVB:2016:2196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15-3729 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen aanspraak op nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet na hertrouwen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1952 en woonachtig in Turkije, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 8 mei 2015 geoordeeld dat appellante geen recht had op een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) na haar hertrouwen. Appellante had in 2005 haar eerste echtgenoot verloren en in 2012 een uitkering aangevraagd. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had haar in 2013 een uitkering toegekend, maar deze werd ingetrokken na haar hertrouwen in juni 2013. Appellante voerde aan dat ze in een onmogelijke positie was gedwongen om te trouwen en dat de Svb onjuiste informatie had verstrekt over haar recht op een uitkering na echtscheiding. De Svb stelde echter dat de intrekking van de uitkering terecht was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering na haar hertrouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de toezegging van de Svb niet ten grondslag lag aan de echtscheiding van appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam.

Uitspraak

Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 mei 2015, 14/5995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.Appellante, geboren in 1952 en woonachtig in Turkije, is in 2005 gehuwd met [naam 1] . [naam 1] , die is geboren in 1933, is op 19 april 2012 overleden. Appellante heeft in verband met dit overlijden een uitkering aangevraagd ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). In dat kader heeft appellante bij brief van 1 augustus 2012 de Svb laten weten dat haar gezondheid niet toelaat dat zij werkt. Daarop heeft de Svb appellante op 10 september 2012 een formulier toegestuurd om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen. Opgemerkt wordt dat na retournering van het formulier het Uwv in Turkije een onderzoek zal verrichten. Een en ander kan meer dan een jaar in beslag nemen. Bij brief van 20 december 2012 heeft de Svb appellante laten weten dat het onderzoek door het Uwv 6 tot 12 maanden kan duren.
1.2.
Bij brief van 21 januari 2013 heeft appellante de Svb laten weten dat zij nog steeds geen pensioen krijgt. Appellante zegt dat zij probeert te leven met hulp van de buren. Haar gezondheid is niet op orde. Zij kan echter niet naar het ziekenhuis omdat haar ziektekostenverzekering is ingetrokken. Verzocht wordt om snel een pensioen toe te kennen.
1.3.
Bij brief van 17 juni 2013 heeft het Uwv de Svb laten weten dat appellante sinds 19 april 2012 niet in staat is om tenminste 55% te verdienen van wat gezonde personen met een gelijksoortige opleiding en ervaring gewoonlijk verdienen. Blijkens een e-mail van een medewerker van Bureau Sociale Zaken in Turkije van 19 juli 2013 is appellante op 19 juni 2013 getrouwd met [naam 2] . Bij besluit van 22 augustus 2013 is aan appellante een nabestaandenuitkering toegekend met ingang van april 2012. Bij besluit van 26 augustus 2013 is de uitkering per 1 juli 2013 ingetrokken op de grond dat appellante is hertrouwd. Daaraan is toegevoegd dat als appellante vóór 26 februari 2014 gaat scheiden, zij weer een nabestaandenuitkering kan krijgen. In een telefonisch onderhoud van 25 september 2013 is dit laatste door een medewerker van de Svb bevestigd. Blijkens een schrijven van appelante van 14 november 2013 heeft appellante op 27 augustus 2013 een scheidingsprocedure ingeleid vanwege de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Sinds 27 augustus 2013 woont ze weer op zichzelf. Zij verzoekt alsnog tot toekenning van een uitkering ingevolge de ANW wegens het overlijden van [naam 1] . In een schrijven van 18 november 2013 meldt appellante dat de familierechtbank te [gemeente] de scheiding heeft uitgesproken. Het vonnis is op
2 december 2013 in kracht van gewijsde gegaan. Door de Svb is op 17 december 2013 een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Daaruit is naar voren gekomen dat appellante sinds 27 augustus 2013 niet meer samenwoont met [naam 2] . Sinds die datum woont appellante samen met het gezin van haar zuster. Er is onder meer gesproken met [naam 2] . Door hem is verklaard dat het huwelijk niet voldeed aan de verwachtingen die partijen ervan hadden. Appellante wilde toen weg bij [naam 2] . Sinds 27 augustus 2013 hebben appellante en hij geen contact meer met elkaar. Nagenoeg eenzelfde verklaring is afgelegd door appellante.
1.4.
Bij besluit van 9 januari 2014 heeft de Svb de aanvraag van appellante om een nabestaandenuitkering afgewezen. Omdat zij op 19 juni 2013 is hertrouwd voldoet zij niet meer aan de voorwaarden voor de nabestaandenuitkering. Opgemerkt wordt dat in het besluit van 26 augustus 2013 abusievelijk is vermeld dat appellante weer recht op een nabestaandenuitkering zou hebben als zij gaat scheiden. Het feit dat appellante op 2 december 2013 is gescheiden is niet van belang voor het recht op een nabestaandenuitkering.
2.1.
In bezwaar is door appellante aangevoerd dat zij is gehuwd omdat de Svb haar had laten weten dat zij geen recht had op een nabestaandenpensioen. Omdat zij zich in een onmogelijke positie bevond is zij toen getrouwd. Dat huwelijk heeft zij moeten beëindigen omdat haar partner gewelddadig was. Daarmee voldeed zij aan de voorwaarde dat het pensioen zou herleven als zij voor februari 2014 zou scheiden. Op 8 juli 2014 is een telefonische hoorzitting gehouden.
2.2.
Bij besluit van 24 juli 2014 is het bezwaar ongegrond verklaard. Opgemerkt wordt dat de Svb weliswaar een onjuiste mededeling heeft gedaan – echtscheiding zou leiden tot herleving van het recht op nabestaandenuitkering –, maar deze mededeling is gedaan nadat appellante reeds gehuwd was waardoor het recht op nabestaandenuitkering al definitief was geëindigd. Daarnaast wijst de Svb erop dat door appellante is verklaard dat de grond voor de echtscheiding de duurzame ontwrichting was van het huwelijk. Op 27 augustus 2013 heeft appellante daartoe een rechtsgeding aangespannen. Die echtscheiding heeft dan ook niets te maken met de onjuiste mededeling van de Svb. Het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel verzet zich in die omstandigheden niet tegen de intrekking van de nabestaandenuitkering per
1 juli 2013.
3.1.
In beroep heeft appellante onder meer naar voren gebracht dat het hier gaat om een fout ter zake van een levensbelangrijk onderwerp. Daaraan kan de Svb niet zomaar voorbij gaan. Door te voldoen aan de voorwaarde die door de Svb werd gesteld werd er weer recht op een nabestaandenuitkering verkregen. Verder wordt opgemerkt dat het schrijven van 20 december 2013 [lees: 2012], waarin het onderzoek door het Uwv werd aangekondigd, appellante nooit heeft bereikt.
3.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is appellante met het schrijven van 26 augustus 2013 een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging gedaan. Voor het slagen van het beroep op het vertrouwensbeginsel is echter tevens vereist dat appellante in een nadeliger positie is komen te verkeren, doordat zij heeft gehandeld naar aanleiding van die toezegging. Volgens de rechtbank is aan deze voorwaarde niet voldaan. Appellante heeft immers op 27 augustus 2013 de echtscheiding in gang gezet omdat sprake was van een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Bovendien kon appellante op 27 augustus 2013, toen zij de echtscheidingsprocedure in gang zette, de brief van 26 augustus 2013 nog niet hebben ontvangen. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat appellante heeft gehandeld naar aanleiding van de mededelingen die de Svb in haar brief van 26 augustus 2013 heeft gedaan. Ook is appellante door de scheiding in te zetten niet in een nadeliger positie komen te verkeren, nu zij bij het voortduren van het huwelijk ook geen recht zou hebben gehad op de uitkering.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden in essentie herhaald.
4.2.
Het gaat in het onderhavige geschil om de beantwoording van de vraag of de rechtbank, in het voetspoor van de Svb, met recht heeft geoordeeld dat appellante geen aanspraak kan maken op een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW.
4.3.
De Raad kan zich in hoofdzaak vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten gronde gelegde overwegingen, waarnaar de Raad dan ook verwijst. Nu evident de toezegging van de Svb niet ten gronde heeft gelegen aan de echtscheiding kan die toezegging geen grond opleveren voor de toekenning van een nabestaandenuitkering contra legem. Daaruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) N. Veenstra

MO