ECLI:NL:RBMNE:2022:4263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
22/1846
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en de rechtsgeldigheid van het huisbezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van een bijstandsuitkering. Eiser, die vanaf 11 november 2020 een bijstandsuitkering ontving, werd geconfronteerd met de intrekking van zijn uitkering per 9 september 2021. De gemeente Utrecht, als verweerder, stelde dat eiser zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven uitkeringsadres. Dit werd onderbouwd door een onderzoek van Team Handhaving, dat concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser daadwerkelijk op het uitkeringsadres woonde. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij wel degelijk op het uitkeringsadres verbleef, en dat de intrekking van de bijstand onterecht was.

De rechtbank behandelde de zaak en oordeelde dat de gemeente niet volledig had voldaan aan de eisen van 'informed consent' bij het uitvoeren van een huisbezoek. Dit betekende dat de informatie die aan eiser was verstrekt over de reden en gevolgen van het huisbezoek niet volledig was. De rechtbank concludeerde dat de waarnemingen tijdens het huisbezoek als onrechtmatig verkregen bewijs moesten worden aangemerkt. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de intrekking van de bijstandsuitkering gerechtvaardigd was, omdat de bevindingen van het huisbezoek konden worden gebruikt voor de beoordeling van het recht op bijstand vanaf de datum van het huisbezoek.

Eiser verzocht om schadevergoeding vanwege het onrechtmatige huisbezoek, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat er geen onrechtmatig besluit was genomen, omdat de intrekking van de bijstand op een rechtmatige basis was gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: drs. E.H. Siemeling).

Inleiding en procesverloop

1. Eiser stond met ingang van 31 oktober 2020 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] , te [plaats 1] (het uitkeringsadres). De woning op dit adres is een tweekamerappartement met één slaapkamer. Op dit adres waren ook de hoofdbewoner ( [A] ) en zijn broertje ( [B] ) ingeschreven.
2. Vanaf 11 november 2020 heeft eiser een bijstandsuitkering [1] voor een alleenstaande gekregen van verweerder, om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud. Ook is bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering toegekend.
3. Vanwege de destijds geldende coronamaatregelen heeft verweerder bij toekenning van de uitkering geen onderzoek gedaan naar de feitelijke woonsituatie van eiser. Uit later hiernaar uitgevoerd onderzoek blijkt volgens verweerder dat eiser zijn hoofdverblijf niet had in de gemeente [plaats 1] .
4. Met de besluiten van 17 september 2021 en 23 september 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de (algemene en bijzondere) bijstand ingetrokken met ingang van 9 september 2021 en een bedrag van € 113,58 teruggevorderd. Verder is meegedeeld dat eiser een restbedrag van € 523,97 aan andere schulden moet terugbetalen.
5. Daarna is eiser verhuisd naar het adres van zijn ouders, [adres 2] te [plaats 2] , en hier op 11 december 2021 ingeschreven.
6. Vervolgens heeft verweerder met het besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
7. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
8. De rechtbank heeft een door eiser overgelegde usb-stick met een geluidsopname van 1,5 uur niet als bewijs toegelaten. Deze was voor verweerder niet te openen en te beluisteren. De transcripties met de volgens eiser relevante onderdelen uit het gesprek zijn wel als processtuk toegelaten.

Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)

9. Verweerder stelt dat op goede gronden de bijstandsuitkering van eiser is ingetrokken. Het recht op algemene en bijzondere bijstand kan namelijk niet worden vastgesteld. Op basis van het onderzoek van Team Handhaving is volgens verweerder niet aannemelijk dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf op het opgegeven uitkeringsadres in [plaats 1] had. Verweerder noemt in het bestreden besluit alle feiten en omstandigheden waar dit op gebaseerd is.
10. Het onderzoek vindt verweerder zorgvuldig uitgevoerd. Er heeft administratief onderzoek plaatsgevonden, een gesprek met eiser en een huisbezoek. Ook stelt verweerder dat aan de randvoorwaarden voor het afleggen van een huisbezoek is voldaan. Er waren namelijk genoeg feiten en omstandigheden die maakten dat getwijfeld kon worden aan eisers woon- en leefsituatie. Om deze twijfel weg te nemen was een huisbezoek op het uitkeringsadres nodig. De woonsituatie kon niet op een effectieve en minder belastende wijze worden geverifieerd (vereiste van subsidiariteit).
11. Verweerder vindt dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het huisrecht in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Eiser heeft zelf aan het einde van het gesprek toestemming gegeven voor een aansluitend huisbezoek. De handhavingsspecialisten hebben de woning met eisers toestemming betreden. Daarbij blijkt uit het door eiser ondertekende gespreksverslag dat hij wist dat: onderzoek werd gedaan naar zijn woon- en leefsituatie, het huisbezoek plaatsvond om te controleren of wat eiser had verklaard overeenkwam met de feitelijke situatie, dat zijn medewerking aan het huisbezoek nodig was om het recht op uitkering te kunnen bepalen en dat het niet verlenen van medewerking gevolgen kon hebben voor de bijstand. Het verslag over wat verweerder tijdens het huisbezoek heeft aangetroffen is naar waarheid opgesteld.
12. De verklaringen die eiser tegen de bevindingen van verweerder heeft ingebracht zijn onvoldoende concreet en niet verifieerbaar. De verklaringen van zijn moeder en een vriend zijn niet objectief. Tot slot acht verweerder geen dringende redenen [3] aanwezig om van terugvordering af te zien.

Beroepsgronden (in essentie weergeven)

13. Eiser stelt dat verweerder uitgaat van een onjuiste (te ruime) datum/ periode in geding. De vraag in deze zaak is of er voldoende grond was de uitkering per 9 september 2021 stop te zetten. Feiten en omstandigheden die zien op latere data kunnen hier niet bij worden betrokken.
14. Eiser stelt dat in september 2021 het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven ofwel het centrum van zijn maatschappelijk leven lag op het opgegeven uitkeringsadres. Hierbij weegt zwaar dat hij de meeste nachten op het inschrijfadres sliep. Ook zijn er afschrijvingen geweest bij een restaurant in [plaats 1] en zijn persoonlijke spullen op het uitkeringsadres gevonden. Verder heeft eiser ter ondersteuning verklaringen overgelegd, het gaat hierbij om eigen waarnemingen van getuigen die verweerder niet zomaar opzij kan schuiven.
15. Eiser benadrukt dat de bewijslast dat hij buiten [plaats 1] het hoofdverblijf zou hebben gehad op verweerder rust. Hier heeft verweerder volgens eiser niet aan voldaan. Verweerder heeft bijvoorbeeld onvoldoende rekening gehouden met de moeilijke woonsituatie van eiser voordat hij in [plaats 1] kwam wonen. Eiser gaat in op een heel aantal aspecten die verweerder aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd en nuanceert of weerlegt deze. Ook heeft hij een geluidsopname overgelegd aan de hand waarvan hij beargumenteert dat er onjuistheden in het gespreksverslag van 9 september 2021 zitten en hem woorden in de mond zijn gelegd.
16. Tot slot stelt eiser dat het huisbezoek onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Dit zou niet voldoen aan de regels over ‘informed consent’. Er is namelijk aan eiser meegedeeld dat als hij niet zou meewerken de uitkering zou worden stopgezet. Dit gevolg (de stopzetting) is echter alleen van toepassing als er een redelijke grond is voor het afleggen van het huisbezoek. Deze redelijke grond moet dan in ieder geval globaal worden aangeduid. Hoewel er wellicht een redelijke grond was blijkt uit de opname van het gesprek met handhaving dat deze niet is aangeduid. Eiser verzoekt om een schadevergoeding, in het geval van een onrechtmatig huisbezoek bedraagt deze volgens hem € 200,-.

Beoordeling door de rechtbank

De te beoordelen datum/ periode
17. Verweerder heeft de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 9 september 2021 ingetrokken. [4] Het intrekkingsbesluit bevat geen einddatum, daarom moet verweerder de periode beoordelen vanaf de datum met ingang waarvan wordt ingetrokken tot en met de datum waarop verweerder het intrekkingsbesluit neemt. [5] De rechtbank stelt vast dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 9 september 2021 tot en met 23 september 2021.
De randvoorwaarden aan een huisbezoek
18. De rechtbank overweegt dat ‘informed consent’ inhoudt, dat toestemming voor een huisbezoek moet berusten op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. [6]
19. Er is sprake van een redelijke grond voor een huisbezoek als vóór het afleggen van het huisbezoek twijfel bestaat op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden. Het gaat dan om twijfel over de juistheid en volledigheid van de informatie die belanghebbende over zijn woon- en leefsituatie heeft gegeven. Ook moeten deze gegevens noodzakelijk zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand. Dit geldt voor zover verweerder deze gegevens niet op een effectieve minder belastende wijze kan controleren. [7]
20. Verweerder hoeft niet voorafgaand aan het huisbezoek tot in alle details aan eiser bekend te maken waarop de redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek precies rust en daarover (afzonderlijk) te rapporteren. Verweerder kan volstaan met een globale aanduiding van die grond. [8] Als sprake is van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan moet de betrokkene erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. [9]
21. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder heeft meegedeeld dat het niet meewerken aan een huisbezoek gevolgen zou hebben voor eisers uitkering (stopzetting). Ook betwist eiser niet zozeer dat er (wellicht) een redelijke grond was voor het huisbezoek. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder in ieder geval globaal heeft meegedeeld wat de redelijke grond voor het huisbezoek was. Eiser heeft dit weersproken en aangevoerd dat wat is meegedeeld door verweerder meer duidde op een verificatiehuisbezoek. De rechtbank overweegt dat uit het gespreksverslag van 9 september 2021 en de door eiser overgelegde transcripties van dit gesprek blijkt dat een reden is gegeven voor het onderzoek en het huisbezoek. Het gesprek wordt ingeleid met de mededeling dat eerder onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden vanwege de beperkingen rondom corona en dat het daarom alsnog plaatsvindt. Verweerder wenst de verstrekte uitkering alsnog op rechtmatigheid te beoordelen. Dit suggereert dat het aanvraagproces niet helemaal was afgerond en dat dit nog moest gebeuren. Uit wat is meegedeeld blijkt echter niet dat voorafgaand aan het huisbezoek al op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden sprake was van twijfel aan de juistheid en volledigheid van door eiser gegeven informatie. Dit laatste is echter wel onlosmakelijk verbonden aan wat als ‘redelijke grond’ [10] heeft te gelden en dus in ieder geval globaal moet worden meegedeeld. Weliswaar is op pagina 4 van het gespreksverslag van 9 september 2021 opgenomen dat verweerder wil controleren of eisers verklaring over zijn woon- en leefsituatie overeenkomt met de werkelijke feitelijke situatie, maar eiser heeft betwist dat dit is uitgesproken. Verweerder is niet concreet ingegaan op deze betwisting en uit de overgelegde transcripties blijkt niet dat deze zin is uitgesproken. Nog los van het feit dat hieruit ook niet volgt dat voorafgaand al sprake was van concrete objectieve feiten en omstandigheden waar eventuele twijfel op gebaseerd was. De rechtbank concludeert dat niet volledig is voldaan aan de eis van ‘informed consent’.
Gevolgen van niet (volledig) voldoen aan randvoorwaarden voor een huisbezoek
22. De omstandigheid dat niet (volledig) is voldaan aan de eis van ‘informed consent’ betekent dat een inbreuk is gemaakt op het huisrecht van eiser als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Dat wat ten tijde van het huisbezoek is waargenomen en verklaard moet daarom als onrechtmatig verkregen bewijs worden aangemerkt.
23. Volgens vaste rechtspraak [11] is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan indien de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Dit laatste wordt aangenomen als onrechtmatig verkregen bewijs wordt betrokken in de beoordeling van de periode voorafgaand aan het huisbezoek. Als de betrokkene juist zou zijn geïnformeerd en medewerking zou hebben geweigerd, dan zou dit immers geen gevolgen hebben gehad voor het verleden. Het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs druist echter in beginsel niet in tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht voor zover het betrekking heeft op een intrekking van de bijstand vanaf de datum van het huisbezoek. [12]
24. De bevindingen van het huisbezoek kunnen daarom in beginsel wel bij de beoordeling van het recht op bijstand vanaf de datum van het huisbezoek worden betrokken. Er zijn geen aanknopingspunten op grond waarvan in dit geval van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat de uitkering in dit geval is ingetrokken per 9 september 2021 en dat dit dezelfde datum is als waarop het huisbezoek heeft plaatsgevonden. Om deze reden heeft verweerder het verkregen bewijs mogen betrekken bij de besluitvorming.
Verzoek om schadevergoeding
25. Een andere vraag die voorligt is of verweerder schadeplichtig is. Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Dit recht is in principe geschonden bij het binnentreden van de woning zonder dat voldaan is aan de regels van ‘informed consent’.
26. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die hij of zij lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgende belanghebbende zijn.
27. De rechtbank stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een onrechtmatig besluit, omdat de (algemene en bijzondere) bijstand is ingetrokken vanaf 9 september 2021 en dit de datum is waarop het huisbezoek heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de bevindingen uit het huisbezoek hier dus aan ten grondslag mogen leggen en in zoverre kleeft er geen gebrek aan het bestreden besluit. Over de tijdigheid van de besluitvorming is verder niets gesteld door eiser. Ook een situatie als genoemd in onderdeel d doet zich niet voor. Om deze reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bewijslast en locatie van het hoofdverblijf
28. De rechtbank overweegt dat het besluit tot intrekking van bijstand een voor eiser belastend besluit is. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder. Dat betekent dat verweerder de nodige kennis over de relevantie feiten moet verzamelen. [13]
29. Voor het antwoord op de vraag waar eiser zijn woonplaats heeft, is bepalend de plaats waar hij daadwerkelijk woont en waar het centrum van zijn maatschappelijk leven zich bevindt. De vraag waar iemand woonplaats [14] heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Daarbij komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de BRP. [15]
30. Bij de beantwoording van de vraag waar een belanghebbende woont is niet, althans niet alleen, bepalend waar hij het merendeel van de tijd overdag verblijft en waar hij de nacht doorbrengt, maar ook waar zich zijn persoonlijke bezittingen, zijn kleding en zijn verzorgingsproducten bevinden en waar hij doorgaans de maaltijd gebruikt, doucht en de was doet en waar hij zijn zaken behartigt. In dit verband is mede van betekenis waar de belanghebbende zijn post ontvangt en waar hij zijn administratie verzorgt en bewaart en op welk adres zijn telefoon- en internetaansluitingen en zijn verzekeringen betrekking hebben. Daarnaast is voor de vraag waar het centrum van het maatschappelijk leven van een belanghebbende is van betekenis waar zich zijn huisarts en apotheek bevinden, waar hij eventuele sportactiviteiten verricht en waar hij zijn sociale contacten onderhoudt. [16]
31. De rechtbank overweegt dat verschillende elementen die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet door eiser zijn weersproken. Als het gaat om de financiën dan is van belang dat op de bankafschriften van eiser weinig afschrijvingen in [plaats 1] stonden (los van betalingen aan een restaurant). Daarbij had eiser geen (schriftelijk) huurcontract en blijkt niet uit de bankafschriften dat eiser in ieder geval in de periode die voorligt huurbetalingen heeft gedaan. Als het om het feitelijk gebruik van de woning gaat, dan erkent eiser dat hij geen sleutel van de woning aan het uitkeringsadres bij zich had tijdens het gesprek met handhaving, dat hij geen eigen kamer in de woning had en dat er relatief weinig spullen van hem in de woning lagen. Daarnaast had eiser geen sleutel van de brievenbus van het uitkeringsadres en liet hij zijn post elders bezorgen. Wat betreft activiteiten om en rond de woning komt (onweersproken) naar voren dat eiser in [plaats 2] bij zijn ouders ging eten, voornamelijk boodschappen deed in [plaats 2] , naar de sportschool ging in [plaats 2] en de dokter, tandarts en maatschappelijk werker in [plaats 2] had. Bovendien deed de moeder van eiser zijn was in het ouderlijk huis te [plaats 2] . De rechtbank concludeert op basis van al deze aspecten in onderlinge samenhang bezien dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn woonplaats had op het opgegeven uitkeringsadres. Het argument van eiser dat hij onweersproken de meeste nachten op het uitkeringsadres sliep doet hier niet aan af. Het adres waar iemand de nacht doorbrengt kan een aanwijzing zijn dat diegene daar het hoofdverblijf heeft, maar is niet doorslaggevend. [17]

Conclusie en gevolgen

32. Het beroep is ongegrond.
33. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
34. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw.
4.Zie artikel 54, derde lid, van de Pw.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 21 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3239.
6.Zie de uitspraak van Raad van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4399 r.o. 4.6.
7.Zie de uitspraak van de Raad van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1213, r.o. 4.3 en 4.4.
8.Zie de uitspraak van de Raad van 8 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4399, r.o. 4.3.
9.Zie de uitspraak van de Raad van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1213, 4.4.
10.Zie de uitspraak van de Raad van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1213, r.o. 4.4.
11.Zie de uitspraak van de Raad van 17 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1077.
12.Zie de uitspraak van de Raad van 10 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1122 r.o. 4.6.7 en r.o. 4.6.8.
13.Zie de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1809 r.o. 4.2.
14.Als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de PW.
15.Zie de uitspraak van de Raad van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:401 r.o. 4.5.1.
16.Zie de uitspraak van de Raad van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:401 r.o. 4.5.3.
17.Zie de uitspraak van de Raad van 16 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2832 r.o. 4.5.3.