ECLI:NL:RBMNE:2022:4242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1677
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing persoonsgebonden budget voor zorg aan minderjarige met ADHD en taalontwikkelingsstoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten en de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige met een taalontwikkelingsstoornis en ADHD. De minderjarige, die 9 jaar oud is, heeft een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor reflexintegratietherapie en individuele begeleiding door zijn moeder. Het college heeft de aanvraag gedeeltelijk toegewezen, maar de aanvraag voor pgb voor de zorg door de moeder afgewezen. Hiertegen heeft de wettelijk vertegenwoordiger bezwaar gemaakt, wat deels gegrond werd verklaard, maar de afwijzing van het pgb bleef staan. De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 behandeld en vastgesteld dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de aard en omvang van de benodigde hulp voor de minderjarige. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college de zorgbehoefte van de minderjarige opnieuw moet vaststellen en de eigen mogelijkheden van de ouders moet afwegen. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten vergoeden aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1677

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige
[minderjarige] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.D. Koren),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (verweerder)

(gemachtigde: J. Hiemstra).

Inleiding en procesverloop

[minderjarige] is 9 jaar oud en is bekend met een taalontwikkelingsstoornis en ADHD. Namens [minderjarige] heeft eiser heeft op grond van de Jeugdwet (Jw) een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor reflexintegratietherapie (RIT), individuele begeleiding door gastouder [A] en individuele begeleiding thuis door de moeder van [minderjarige] .
In het besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een deel toegewezen. De jeugdhulpvoorzieningen die eiser krijgt toegewezen zijn 12 RIT behandelingen en individuele begeleiding door de gastouder voor maximaal 3 dagdelen per week. De aanvraag voor een pgb voor individuele begeleiding thuis door de moeder van [minderjarige] heeft verweerder afgewezen.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
In het besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Dit houdt in dat verweerder de RIT behandelingen voor het hele jaar 2021 toekent, maar de afwijzing van een pgb voor individuele begeleiding thuis door de moeder van [minderjarige] handhaaft verweerder.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2022 door middel van een beeld- en geluidverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de moeder van [minderjarige] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Standpunten van partijen
1. Verweerder heeft de aanvraag voor een pgb voor individuele begeleiding thuis door moeder afgewezen. Weliswaar is de zorg die de moeder aan [minderjarige] verleent boven gebruikelijk, maar verweerder vindt dat de moeder op eigen kracht de zorg aan [minderjarige] kan verlenen. Van ouders mogen namelijk vergaande aanpassingen worden verwacht om in de ondersteuningsbehoefte van hun kind te voorzien.
2. Eiser voert aan het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft namelijk het stappenplan van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), voor het nemen van een besluit over jeugdhulp niet goed doorlopen.
Wettelijk kader
3. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
gezond en veilig op te groeien;
te groeien naar zelfstandigheid, en
voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend
met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Beoordeling door de rechtbank
4. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. [1] De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder(s) is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
5. Over stap 1 (vaststellen van de hulpvraag) overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting is gebleken dat de hulpvraag van eiser tweedelig is. Enerzijds wil eiser dat de moeder van [minderjarige] in de zorg ontlast wordt zodat er meer tijd vrijkomt voor de andere kinderen in het gezin. Om dat te realiseren is de individuele begeleiding door de gastouder ingezet. Anderzijds wil eiser een pgb voor de boven gebruikelijke zorg die de moeder aan [minderjarige] verleent. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de omvang van de zorg voor [minderjarige] dusdanig groot is, dat het voor de moeder van [minderjarige] niet mogelijk is om buitenshuis te gaan werken. Partijen zijn het er over eens dat het in deze zaak alleen gaat over het tweede deel van de hulpvraag, namelijk een pgb voor de zorg door moeder.
6. Over stap 2 (Vaststelling opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen) stelt de rechtbank vast dat partijen het er over eens zijn dat verweerder deze stap goed heeft doorlopen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder stap 3 van het stappenplan niet goed doorlopen. Verweerder namelijk onvoldoende in kaart gebracht welke hulp en hoeveel hulp [minderjarige] nodig heeft om – kort gezegd – gezond en veilig op te groeien. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de aard en omvang van de totaal benodigde hulp. De rechtbank oordeelt daarom dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Verweerder moet de aard en omvang van de totaal benodigde hulp voor [minderjarige] alsnog in kaart brengen. Verweerder moet daarbij ook de door ouders of de omgeving al geboden hulp betrekken in de vaststelling van de aard en omvang van de totale hulp. De hulp die in zijn totaliteit naar omvang nodig is, moet verweerder uitdrukken in eenheden, bijvoorbeeld in uren. [2] Met de aard van de hulp wordt niet bedoeld welke jeugdhulpaanbieder de hulp gaat verstrekken, maar welk soort hulp nodig is. Het benoemen van de aard van de hulp is van belang voor de in een latere stap te beantwoorden vraag of de hulp (via een pgb) kan worden verleend door iemand uit het sociaal netwerk.
8. Pas als de totale aard en omvang van de hulp is vastgesteld, kan verweerder bij stap 4 bekijken welke zorg van de totaal benodigde zorg door ouders en de sociale omgeving kan worden ingevuld. Het uitgangspunt hierbij is dat verweerder alleen een voorziening op het gebied van jeugdhulp hoeft te treffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders ontoereikend zijn. Ouders zijn namelijk in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de opvoeding en verzorging van hun kind. [3]
9. Volgens de rechtspraak moet verweerder voor het antwoord op de vraag of de eigen mogelijkheden toereikend zijn een aantal belangen meewegen. Het gaat onder meer om de behoefte en de mogelijkheden van [minderjarige] , zijn sociale omgeving en die van zijn ouders. Daarnaast moet verweerder kijken naar de belastbaarheid van de ouders, hun draagkracht en het belang van ouders om te voorzien in een inkomen. [4] Weliswaar is een pgb niet bedoeld om het inkomen van de ouders aan te vullen [5] , maar het gezinsinkomen speelt wel een rol bij de afweging of de eigen mogelijkheden of probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn, met name als er moet worden gekozen tussen het verlenen van jeugdhulp of het verkrijgen van een inkomen. [6]
10. De financiële situatie is dus één van de belangen die verweerder moet meenemen bij de beoordeling van stap 4. Verweerder moet onderzoeken of de moeder op eigen kracht de hulp aan [minderjarige] kan verlenen indien daarvoor geen pgb wordt ontvangen. Dit is een andere situatie dan waar verweerder ter zitting op wees, namelijk dat volgens vaste rechtspraak geen pgb mag worden geweigerd, omdat de ouders zelf voldoende financiële draagkracht hebben om in de hulp te voorzien. [7] Deze situatie is hier niet aan de orde.
11. Uit het bovenstaande volgt dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig tot stand gekomen. Verweerder zal alsnog onderzoek moeten doen naar de aard en omvang van de totaal benodigde hulp. Vervolgens moet verweerder beoordelen in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van het gezin hiervoor toereikend zijn en daarna of, en zo ja welke, voorziening aan eiser moet worden toegekend en of deze voorziening in de vorm van een pgb kan worden verstrekt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank kan het geschil niet finaal beslechten omdat verweerder nog nader onderzoek moet doen. Om dezelfde reden ziet de rechtbank geen aanleiding voor een bestuurlijke lus.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak.
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 maart 2022;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2022.
De griffier is verhinderdde uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:891.
3.Zie ELCI:NL:CRVB:2019:2362, r.o. 4.4.
6.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBROT:2018:689.
7.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:1326.