7.4.Verweerders standpunt dat voor de uren dat eiser op school zou moeten zijn, maar daar niet is, geen voorziening kan worden getroffen, mist, bezien in het licht van de stelling van de moeder van eiser dat eiser vanwege zijn problematiek nauwelijks naar school gaat en de brief van de psycholoog van 21 november 2016 waarin staat vermeld dat het zich in groepen bevinden lastig blijft voor eiser, een deugdelijke motivering. Gelet op het feit dat de hulpvraag bepalend is of er aanleiding bestaat om een voorziening te treffen, dient verweerder te onderzoeken in hoeverre hiervoor een voorziening is aangewezen.
8. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:11 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te (laten) herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen zal verweerder nader onderzoek moeten doen met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 7.3. en 7.4.
In het kader van dit onderzoek zal eiser binnen drie weken na verzending van deze uitspraak (schriftelijke) informatie aan verweerder moeten verstrekken over de gestelde financiële gezinssituatie als bedoeld in 7.3. en, zo mogelijk, een verklaring van de directeur van de school van eiser, dan wel een andere daartoe bevoegde, waarin wordt bevestigd dat eiser in de periode van een jaar voor het primaire besluit en in de aansluitende periode waarop dit besluit ziet, nauwelijks naar school is gegaan. De door eiser te verstrekken informatie over deze punten laat verweerders onderzoekplicht als voortvloeiend uit zijn verplichting de hulpvraag van eiser te onderzoeken ook ten aanzien van deze punten onverlet.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op negen weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
11. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.