1.3.Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser de individuele voorzieningen ‘begeleiding’, ‘persoonlijke verzorging’ en ‘dagactiviteit’ toegekend. Deze voorzieningen zullen door Gemiva-SVG Groep (Gemiva) aan eiser worden geleverd. De toekenning ziet op de periode van 19 mei 2016 tot en met 18 mei 2017.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat ten onrechte in het primaire besluit niet expliciet is opgenomen dat geen persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding en persoonlijke verzorging aan eiser wordt toegekend, maar dat dit slechts uit het actieplan blijkt. Gebleken is dat eiser meer dan gebruikelijke zorg nodig heeft. Hiervoor wordt Jeugdhulp ingezet in de vorm van begeleiding, persoonlijke verzorging en dagbesteding door Gemiva. De ouders van eiser hebben aangegeven op eigen kracht voor eiser te kunnen zorgen, maar daarbij gevraagd om financiële vergoeding voor het bieden van meer dan de gebruikelijke zorg. Verweerder acht de jeugdhulp die wordt geboden door Gemiva een passende voorziening, omdat de ouders hierdoor op eigen kracht de zorg en ondersteuning voor eiser kunnen bieden. Gelet hierop is terecht geen pgb toegekend, aldus verweerder. Indien de ouders de zorg niet op eigen kracht kunnen leveren, kan een nieuwe aanvraag worden ingediend waarna zal worden beoordeeld of een aanvullende voorziening noodzakelijk is. Op grond van de wet- en regelgeving is het uitgangspunt dat de hulpvraag centraal staat en hierop passende hulp wordt geboden. Een pgb kan worden verstrekt als vaststaat dat dit noodzakelijk is om aan de hulpvraag te kunnen beantwoorden en de inzet van hulp door middel van een pgb het meest passend is bij de hulpvraag.
3. Eiser stelt in beroep - samengevat - dat voorheen ook een pgb voor persoonlijke verzorging en begeleiding is ontvangen voor eiser. Verweerder standpunt dat geen pgb kan worden toegekend aan ouders voor de verzorging van hun kind is onjuist, omdat dit voortvloeit uit de toepasselijke wet- en regelgeving. Uit de ‘Richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling’ blijkt dat kinderen vanaf acht jaar geen zorg in de nabijheid meer nodig hebben, terwijl dat voor eiser wel nodig is. Eiser is niet in staat op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. De ouders van eiser leveren aanzienlijk meer dan de gebruikelijke zorg, waarvoor het pgb is aangevraagd en zij voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor een pgb op grond van de Jeugdwet. Verder verwijst eiser naar de uitspraken van rechtbank Overijssel van 18 april 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:1380) en 24 oktober 2016 (ECLI:NL:RBOVE:2016:4171), waarin is geoordeeld dat in een soortgelijke situatie een pgb aan de ouders dient te worden toegekend. 4. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Op grond van het vierde lid houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een persoonsgebonden budget verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Op grond van het derde lid kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.