Overwegingen
1. In het bestreden besluit is bepaald dat door een hoger toetsingsinkomen in 2020 eiser recht heeft op een minder hoog bedrag aan toeslagen. Eiser heeft namelijk zijn lijfrente afgekocht, waardoor hij meer inkomen heeft gehad over het jaar 2020. Dit leidt tot een hoger toetsingsinkomen over dat jaar en betekent dat eiser het te veel ontvangen bedrag aan toeslagen aan verweerder moet terugbetalen.
2. Eiser is het niet eens met de terugvordering en voert aan dat verweerder daar ten onrechte niet van af heeft gezien. Volgens eiser dient verweerder rekening te houden met de menselijke maat zoals beschreven in de behoorlijkheidswijzer van de Nationale Ombudsman. Verweerder heeft in het geval van eiser onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij onder de armoedegrens leeft en hij door de terugvordering dieper in de ellende wordt gedrukt. Daarnaast is de Belastingdienst onvoldoende transparant geweest. Volgens de website van de Belastingdienst hoefde eiser over de afkoop van zijn lijfrente alleen inkomstenbelasting en revisierente te betalen. De website vermeldt echter niet dat de afkoop ook van invloed zou zijn op de hoogte van zijn toeslagen, waardoor verweerder het vertrouwen heeft gewekt dat hij geen belasting hoefde te betalen in de vorm van korting op zijn toeslagen. Als eiser dat had geweten, dan zou hij zijn lijfrente niet hebben afgekocht. Bovendien is het dubbel belasten van zijn afkoopsom niet gerechtvaardigd. Als eiser een hoger inkomen had gehad, dan zou hij geen toeslagen hebben gehad en zou zijn afkoopsom één keer zijn belast. Daarnaast zijn er internationale verdragen die dubbele belastingheffing voorkomen.
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2020 en of verweerder daarom terecht het te veel ontvangen bedrag aan toeslagen bij eiser heeft teruggevorderd. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt en of sprake is van dringende redenen waarom verweerder had moeten afzien van de terugvordering of het bedrag had moeten matigen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de voorschotbeschikking van 27 december 2019 is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 16.114,- over het jaar 2020. Omdat eiser in 2020 zijn lijfrente heeft afgekocht, is verweerder in het primaire besluit uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 27.677,- over het jaar 2020.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2020. Zoals op de zitting is besproken, is de hoogte van het bedrag aan toeslagen afhankelijk van het inkomen van eiser. Dit betekent dat indien eiser over een bepaald jaar meer inkomsten ontvangt, dit leidt tot een lager bedrag aan toeslagen. Het verzamelinkomen wordt jaarlijks vastgesteld door de Inspecteur van de Belastingdienst. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (de Afdeling) dient verweerder (de Belastingdienst/Toeslagen) het verzamelinkomen te gebruiken als toetsingsinkomen bij het bepalen van de hoogte van toeslagen.Het is echter wel mogelijk om in bepaalde gevallen van het toetsingsinkomen af te wijken door bepaalde inkomensbestanddelen buiten beschouwing te laten. De wet kent aan de zorgtoeslag en het kindgebonden budget deze mogelijkheid niet toe, maar bij het bepalen van de hoogte van de huurtoeslag is dit wel mogelijk. Artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (Bht) bepaalt welke uitzonderingen gelden. De afkoop van lijfrente valt echter niet onder één van deze uitzonderingen. Zo heeft de Afdeling in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het afkopen van de lijfrente niet wordt aangemerkt als afkoop van het ouderdoms- of nabestaandenpensioen, zoals bedoeld in artikel 2b, eerste lid onder a, van het Bht.Het bedrag dat eiser door de afkoop van zijn lijfrente heeft ontvangen, kan daarom niet van zijn toetsingsinkomen buiten beschouwing worden gelaten.
6. Omdat verweerder is uitgegaan van het juiste toetsingsinkomen over het jaar 2020, betekent dit op grond van artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) dat eiser het te veel ontvangen bedrag aan toeslagen aan verweerder verschuldigd is en verweerder dit dient terug te vorderen.
7. De rechtbank overweegt dat bij een beroep op het vertrouwensbeginsel het op weg ligt van eiser om aannemelijk te maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
8. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan aan de informatie op de website van de Belastingdienst/Toeslagen geen vertrouwen worden ontleend, omdat die website slechts algemene informatie bevat.Daarnaast merkt de rechtbank op dat eiser op de zitting heeft toegelicht naar informatie te hebben gezocht op de website van de Belastingdienst, maar niet op de website van de Belastingdienst/Toeslagen. De website van de Belastingdienst/Toeslagen bevat immers meer gedetailleerde informatie over de voorwaarden voor het krijgen van toeslagen, de hoogte van het toetsingsinkomen, het doorgeven van een wijziging in het inkomen, maar ook informatie over de gevolgen van een hoger inkomen voor de hoogte van de toeslagen. Eiser wist of had redelijkerwijs moeten weten dat de door hem ontvangen toeslagen inkomensafhankelijk zijn. Het had daarom op zijn weg gelegen om na te gaan of het vrijkomen van de lijfrente van invloed was op zijn recht op toeslag. Dat eiser zich niet bewust was van deze informatie, komt voor zijn rekening en risico en leidt niet tot de conclusie dat verweerder in het geval van eiser niet transparant heeft gehandeld.
9. De toeslagen zijn tegemoetkomingen als bedoeld in de Awir. De tegemoetkomingen op grond van de Awir zijn zoals hiervoor al naar voren is gebracht inkomensafhankelijk. Bij de bepaling van de draagkracht wordt de afkoop van lijfrente als inkomen betrokken en dit heeft vervolgens effect op het recht op toeslag en de hoogte daarvan. Het is het recht op toeslag waar de korting op ziet. Eiser wordt dus niet gekort op zijn (belastbaar) inkomen. Dat het door eiser wel zo wordt gevoeld, is begrijpelijk. Vorenstaande betekent dat hier geen sprake is van een dubbele belasting en dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met Internationale Verdragen.
Kwijtschelding of matiging
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in artikel 26 van de Awir niet dwingend is voorgeschreven dat verweerder altijd het volledige bedrag dat te veel is uitbetaald moet terugvorderen. Dit betekent dat verweerder op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering moet afzien of het terug te vorderen bedrag moet matigen.Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
11. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de terugvordering te matigen of daarvan af te zien. Verweerder verwijst naar het Verzamelbesluit Toeslagen van 11 januari 2021, waaruit volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is verrekend. Daarnaast is het feit dat eiser een laag inkomen heeft geen reden om de terugvordering te matigen. Daarvoor zou een persoonlijke betalingsregeling uitkomst kunnen bieden.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit geen belangenafweging met betrekking tot de terugvordering heeft gemaakt. Dit had verweerder wel moeten doen en leidt daarom tot een motiveringsgebrek, waardoor het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter wel in stand, omdat verweerder de belangenafweging alsnog in het verweerschrift heeft gemaakt en de rechtbank het eens is met de uitkomst daarvan. Hoewel de rechtbank de frustraties van eiser begrijpt en snapt dat het voor hem voelt alsof hij dubbel belast wordt doordat zijn toeslagen worden gekort, ziet de rechtbank geen reden om in het geval van eiser de terugvordering te matigen of kwijt te schelden op grond van de door eiser verzochte toepassing van de menselijke maat zoals volgt uit het rapport van de Ombudsman. Het feit dat eiser een laag inkomen heeft en niet de capaciteit heeft om het terug te vorderen bedrag te betalen levert geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder de terugvordering moet matigen of daar van af moet zien. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat in zulke omstandigheden een betalingsregeling op maat op basis van de betalingscapaciteit kan worden getroffen.
13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, omdat verweerder de terugvordering alsnog in het verweerschrift heeft voorzien van een goed gemotiveerde belangenafweging. Niet gebleken is dat deze belangenafweging onjuist is.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.