ECLI:NL:RBMNE:2022:1759

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/1163
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en onrechtmatig gebruik van dienstcreditcard

In deze zaak gaat het om een politieambtenaar die sinds 1978 werkzaam was bij de politie en die de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk strafontslag heeft gekregen van de korpschef. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontslaggrond stand kan houden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek van de korpschef zorgvuldig is geweest en dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De ambtenaar had de beschikking over een dienstcreditcard en was verplicht om hierover een sluitende verantwoording af te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar een groot aantal uitgaven niet op de juiste wijze heeft verantwoord en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze uitgaven in het belang van de dienst zijn gedaan. Daarnaast heeft de ambtenaar tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd en niet altijd openheid van zaken gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig is, gezien de voorbeeldfunctie van de ambtenaar en eerdere integriteitsschendingen. De rechtbank heeft het beroep van de ambtenaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1163
uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. P.J.C.D. Oey).
Inleiding en procesverloop
Eiser was sinds 1 augustus 1978 werkzaam bij de politie, laatstelijk in de functie van [functie] ( [functie] ), team [team] ( [team] ). In het team [team] vervulde eiser de rol van [teamleider] voor afgeschermde en [project 1] . Heel 2017 is eiser op basis van een tijdelijke tewerkstelling fulltime ingezet als deelprojectleider [project 1] ( [project 1] ) en was hij dus niet beschikbaar voor zijn functie in het team [team] . Op 1 januari 2018 was de inzet van eiser bij [project 1] beëindigd, maar is er een overgangsperiode aangevangen waarin eiser zijn werkzaamheden voor [project 1] kon afronden, eiser was op dat moment nog vrijgesteld van zijn werkzaamheden als teamleider bij [team] . Vanaf 18 april 2018 is eiser op tijdelijke basis gaan werken voor [functie] , rechtstreeks onder de sectorleiding.
Op 11 augustus 2015 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiser, het hoofd van de [afdeling 1] ( [afdeling 1] ) en een teamchef. Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van een drietal integriteitsschendingen die eiser had begaan in 2014 en 2015. Tijdens dit gesprek is aan eiser medegedeeld dat hij een vertrouwenspositie bekleedt en dat hij als leidinggevende voorbeeldgedrag moet laten zien. Eiser heeft verder de opdracht gekregen om een integriteitsdag voor de afdeling [afdeling 2] ( [afdeling 2] ) te organiseren en daarbij zijn eigen incidenten te benoemen. Deze dag heeft plaatsgevonden in 2016.
Eiser beschikte uit hoofde van zijn functie binnen [team] sinds mei 2009 over een creditcard van de dienst met een bestedingslimiet van € 15.000,-. De regels over het gebruik van de dienstcreditcard staan in het Creditcardkader Politie, in werking getreden op 1 mei 2015 en gepubliceerd op het intranet van verweerder. Begin 2018 hebben de teamchefs van eiser, [M] en [N] , eiser nader bevraagd over een creditcardbetaling van 29 januari 2018. Nadat er facturen ontbraken bij het creditcardoverzicht van maart 2018 en daar ook geen processen-verbaal over waren opgemaakt, heeft [N] hier met eiser op 18 april 2018 een gesprek over gevoerd en is de creditcard waar eiser over beschikte ingenomen. Eiser heeft zich op 23 april 2018 ziek gemeld.
Vervolgens heeft verweerder besloten om de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (afdeling VIK) onderzoek te laten doen naar de creditcarduitgaven en de vraag of er sprake is van diefstal/verduistering door eiser. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 juni 2018. Dit onderzoek wordt hierna “het vooronderzoek” genoemd.
Op 13 juni 2018 heeft verweerder de afdeling VIK de opdracht gegeven om een intern onderzoek in te stellen naar vermeend plichtsverzuim door eiser. Op 4 juli 2018 is eiser buiten functie gesteld, is hem de toegang tot de dienstlokalen, -gebouwen en/of terreinen en het digitale politiesysteem ontzegd en is hem opgedragen om zijn toegangspas, legitimatiebewijs en geweldsmiddelen in te leveren. De bevindingen van het interne onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 23 augustus 2018. Dit onderzoek wordt hierna “het interne onderzoek” genoemd.
Bij brief van 6 november 2018 heeft verweerder aan eiser bericht dat aan de afdeling VIK de opdracht wordt gegeven om een aanvullend intern onderzoek in te stellen en dat het voornemen bestaat om eiser in afwachting daarvan te schorsen. Dit onderzoek is neergelegd in een rapport van 12 april 2019 en wordt hierna “het eerste aanvullende onderzoek” genoemd. Bij besluit van 20 december 2018 is eiser geschorst. Verweerder heeft deze schorsing met zes maanden verlengd bij besluit van 28 mei 2019. De bezwaren van eiser tegen de (verlenging van de) schorsing heeft verweerder ongegrond verklaard.
Op 27 mei 2019 heeft verweerder de opdracht gegeven tot een nader aanvullend intern onderzoek. De bevindingen hiervan zijn neergelegd in een rapport van 19 september 2019. Dit onderzoek wordt hierna “het tweede aanvullende onderzoek” genoemd.
Op 26 mei 2020 is aan eiser een voornemen tot strafontslag uitgereikt. Nadat eiser schriftelijk zijn zienswijze heeft kenbaar gemaakt, heeft verweerder bij besluit van 10 juli 2020 (primair besluit) aan eiser met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. [1] Subsidiair heeft verweerder eiser ontslagen wegens ongeschiktheid. [2]
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 25 september 2020 afgewezen. [3]
Bij besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben stukken ingediend en daarbij ten aanzien van twee documenten verzocht om geheimhouding. [4] De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat zowel verweerder als eiser de stukken al kennen. Verweerder heeft verder een verweerschrift ingediend.
Op 15 maart 2022 heeft eiser aan de rechtbank 17 stukken toegestuurd. Eiser heeft geen nadere toelichting op deze stukken gegeven.
Op 24 maart 2022 heeft verweerder de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting achter gesloten deuren plaats te laten vinden en de gemachtigde van verweerder toe te staan digitaal deel te nemen aan de zitting vanwege een Coronabesmetting. Eiser heeft hier bij
e-mailbericht van dezelfde datum op gereageerd en zich verzet tegen de behandeling achter gesloten deuren en de deelname van verweerder via beeldverbinding. Op 25 maart 2022 heeft de rechtbank besloten om de verzoeken van verweerder in te willigen.
Op 25 maart 2022 heeft eiser de rechtbank verzocht om zijn echtgenote en een kantoorgenoot van zijn gemachtigde toe te laten tot de zitting. De rechtbank heeft dit verzoek op 25 maart 2022 afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2022 op zitting behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van verweerder heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Verder is aan de zijde van verweerder verschenen de heer [A ] .

Over het strafontslag

1. Aan het strafontslag heeft verweerder in het voornemen de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
het onrechtmatig gebruiken van de creditcard van de dienst;
het voor eigen gebruik spullen aanschaffen en betalen met de creditcard van de dienst;
het afleggen van tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen over een mogelijke verwisseling van de dienstcreditcard met de privébetaalpas en het geen openheid willen geven over de privébetaalpas;
het tegenstijdig, niet-transparant en ongeloofwaardig verklaren omtrent het gebruik van de diensttelefoon;
het gebruik maken van een eigen telefoon voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten;
het ongeloofwaardig verklaren over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2] ;
het afleggen van wisselende en leugenachtige verklaringen over uitgaven en de weigering om volledige openheid van zaken te geven;
het uit eigen belang een medewerker bewegen om onder diensttijd en met apparatuur van de dienst een hek voor eiser te lassen; en
het schenden van de met [E] gemaakte afspraken over het inleveren van de dienstauto.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder besloten dat de gedragingen onder 8) en 9) eiser niet langer worden verweten. Verweerder heeft de gedragingen onder 1) tot en met 7) aangemerkt als ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigt.
Het beoordelingskader
3. De rechtbank zal het bestreden besluit beoordelen aan de hand van de volgende vragen:
a. Was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
b. Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedraging die hem wordt verweten?
c. Valt de vastgestelde gedraging onder de definitie van plichtsverzuim?
d. Is de gedraging aan eiser toe te rekenen?
e. Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag in dit geval evenredig geweest?
Vraag 1: Was het onderzoek van verweerder zorgvuldig?
4. Eiser voert allereerst aan dat het vooronderzoek is opgestart nadat de verdenking was ontstaan dat eiser zich schuldig had gemaakt aan strafbare feiten. Er is dus sprake geweest van een strafrechtelijk onderzoek. Daarom had aan eiser voorafgaand aan elk verhoor de cautie moeten worden gegeven. Nu dat is nagelaten kan eiser niet worden verweten dat hij tijdens het onderzoek onjuiste en/of onvolledige verklaringen heeft afgelegd, hetgeen eiser overigens betwist. Dat sprake is geweest van een strafrechtelijk vooronderzoek blijkt ook uit het feit dat het onderzoek is verricht door opsporingsambtenaren. Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat ook het verdere interne onderzoek dat verweerder heeft verricht moet worden aangemerkt als een bestuursrechtelijk onderzoek met een strafrechtelijk karakter. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij inzicht moet krijgen in de vraag waarom de Officier van Justitie (OvJ) niet tot vervolging is overgegaan. Volgens eiser is het mogelijk dat de OvJ niet tot vervolging is overgegaan omdat hij het plausibel vond dat eiser in zijn positie niet meer over heimelijke uitgaven kon verklaren dan dat hij heeft gedaan.
5. De rechtbank oordeelt dat eiser in het vooronderzoek niet is verhoord, zodat er reeds daarom – nog los van de vraag of dit onderzoek moet worden aangemerkt als strafrechtelijk onderzoek – geen reden bestond om hem in het vooronderzoek op de cautie te wijzen. De rechtbank oordeelt verder dat de andere onderzoeken (het intern onderzoek, het eerste aanvullende onderzoek en het tweede aanvullende onderzoek) zagen op de vraag of er sprake was van plichtsverzuim, zodat hier geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Dat dit bestuursrechtelijke onderzoeken zouden zijn met een strafrechtelijk karakter volgt de rechtbank niet. De onderzoeken zagen immers enkel op de vraag of er sprake was van plichtsverzuim. Een disciplinaire strafoplegging wegens plichtsverzuim kan niet worden aangemerkt als strafvervolging zodat eiser geen zwijgrecht toekwam en op verweerder dus ook geen verplichting rustte om eiser daarop te wijzen. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken. [5] Het beroep van eiser ter zitting op twee arresten [6] kan niet slagen, omdat er in deze zaak geen sprake is van een ‘criminal charge’. De rechtbank overweegt verder dat indien er gerechtvaardigde twijfel aan de integriteit en/of betrouwbaarheid van de ambtenaar bestaat, van de ambtenaar mag worden verlangd dat hij die twijfel wegneemt. [7] Met betrekking tot hetgeen eiser heeft aangevoerd over de OvJ overweegt de rechtbank dat dit slechts een hypothese is van eiser. De OvJ heeft na het eerste (summiere) onderzoek besloten om geen vervolging in te stellen. De OvJ is bij het verdere onderzoek door verweerder niet betrokken geweest. De rechtbank overweegt verder dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat er geen stukken van de OvJ in het dossier aanwezig zijn, dat er ook bij het openbaar ministerie geen stukken aanwezig zijn en dat de OvJ mondeling heeft medegedeeld dat hij niet tot vervolging overgaat. Bovendien oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende redenen had om een disciplinair onderzoek op te starten. Daarom oordeelt de rechtbank dat er geen reden is om nadere informatie bij de OvJ op te vragen en dat deze stukken ook niet nodig zijn voor de beoordeling of verweerder onderzoek mocht verrichten naar de vraag of eiser plichtsverzuim had begaan.
6. Eiser voert verder aan dat ook om andere redenen de interne (aanvullende) onderzoeken niet zorgvuldig zijn geweest. Uit de verklaringen van [O] (p. 771 van het dossier) blijkt dat van de zijde van de dienstleiding druk werd uitgeoefend op het nog te verrichten onderzoek en het te bereiken resultaat. Verder hebben collega’s [H] (p. 320 van het dossier) en [J] (p. 322 van het dossier) ten overstaan van de afdeling VIK verklaringen afgelegd en konden zij zich niet verenigen met de samenvatting die de afdeling VIK van deze verklaringen heeft gemaakt. Zij hebben daarom beiden in een later stadium die samenvatting aangevuld en uiteindelijk is de tweede verklaring – waarin die aangevulde samenvatting is opgenomen – ondertekend. Verweerder wekt ten onrechte de indruk dat de verklaringen op de dag van verhoor zijn ondertekend. Ook de handelwijze van opsporingsambtenaar [P] is niet correct. Verder is er onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere positie waarin eiser in de uitoefening van zijn bijzondere functie heeft verkeerd.
7. De rechtbank oordeelt dat hetgeen eiser aanvoert niet tot de conclusie kan leiden dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. Gedurende het onderzoek zijn er 26 getuigen gehoord, waarvan een aanmerkelijk aantal door eiser is aangedragen. Ook zijn – indien dat nodig was – getuigen gedurende het onderzoek nogmaals gehoord. Over verschillende uitgaven heeft de afdeling VIK navraag gedaan bij infiltranten, hun begeleiders en bij teamleiders die in 2017 werkzaam waren binnen [team] . Verweerder betwist verder de inhoud van de door eiser overgelegde verklaring van [O] Verweerder heeft gesteld dat tijdens het overleg waar [O] over spreekt weliswaar door de jurist is aangegeven dat op basis van het op dat moment vastgestelde feiten een berisping aan de orde was, maar dat het beter zou zijn om nader onderzoek te doen omdat er nog te veel vragen waren. [M] , teamchef [afdeling 2] , heeft vervolgens aangegeven dat hij bij raadpleging van de creditcardadministratie over 2017 geconstateerd heeft dat er veel soortgelijke uitgaven waren als in 2018. Verweerder betwist de stelling van [O] dat [M] stukken bij zich had bij het overleg. Ook betwist verweerder de door eiser geschetste gang van zaken met betrekking tot het horen van [H] en [J] Dat [P] per ongeluk de datum van sluiting in het rapport niet heeft gewijzigd naar 11 februari 2019, kan niet leiden tot het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig was. Voor zover verklaringen zijn aangepast acht de rechtbank ook dat niet relevant. Dit laat juist zien dat [H] en [J] de mogelijkheid hebben gehad om hun verklaringen desgewenst na te lezen en aan te vullen. De aangepaste verklaringen zijn ook de verklaringen die verweerder in het onderzoek heeft opgenomen. Niet duidelijk is dan ook op welke wijze eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Vraag 2: Heeft eiser zich schuldig gemaakt aan de gedragingen die hem worden verweten?

1.Het onrechtmatig gebruiken van de creditcard van de dienst

8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de creditcard van de dienst. Eiser heeft namelijk een aantal uitgaven niet op de juiste wijze kunnen verantwoorden en van die uitgaven is ook het dienstbelang niet gebleken. Verweerder noemt daarvoor de volgende transacties:
  • aankopen bij [bedrijf 1] in 2017 (in totaal minstens € 1.297,90) en de aankoop op 29 januari 2018 (€ 237,33);
  • aankopen van klusspullen bij [bedrijf 2] in 2017 (in totaal € 1.818,26) en op 15 februari 2018 (€ 490,40) en 20 februari 2018 (€ 119,-);
  • de aankoop van een Draytek-router en twee Huwawei-routers bij [bedrijf 3] in 2017 (in totaal € 1.266,-);
  • meerdere aankopen bij [bedrijf 4] in 2017 (in totaal € 5.061,20);
  • een aankoop bij [bedrijf 5] in 2017 (in totaal € 1.800.-); en
  • aankopen bij de [bedrijf 6] op 19 januari 2018 (in totaal € 470,91).
Heeft eiser de gedragingen begaan?
9. Eiser voert aan dat hij de creditcard van de dienst op geen enkele manier onrechtmatig heeft gebruikt. Eiser heeft jarenlang altijd een veelheid van uitgaven verantwoord op de wijze die was voorgeschreven. De uitgaven zijn altijd gedaan ten behoeve van [afdeling 2] en de personen die daarbij betrokken waren. Alleen in 2018 heeft eiser een deel van zijn uitgaven niet met bonnen kunnen verantwoorden omdat zijn tas – waarin hij bij gebreke van een vaste werkplek de bonnen bewaarde – op 21 maart 2018 is gestolen op het vliegveld in [plaats] .
[bedrijf 1]
10. Eiser voert aan dat hij al jaren bij [bedrijf 1] aankopen doet en dat hij heeft afgesproken dat in verband met afgeschermde werkzaamheden op de factuur alleen “IJzerwaren” wordt vermeld. Eiser verwijst in dit kader naar de verklaring van [Q]
11. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aankopen bij [bedrijf 1] in 2017 in het kader van de dienst waren. Eiser werkte in 2017 fulltime voor [project 1] en hij heeft vanuit die rol geen opheldering kunnen geven over de aankopen. Volgens collega’s van eiser waren er veel spullen op voorraad in [locatie 2] en was het niet nodig dat eiser de spullen kocht bij [bedrijf 1] . Met betrekking tot de aankopen op 29 januari 2018 stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser deze aankopen niet heeft verantwoord door middel van het overleggen van een factuur of het opmaken van een proces-verbaal. Door geen originele bewijsstukken van de uitgaven over te leggen, heeft eiser de uitgaven niet conform artikel 8, tweede lid, van het Creditcardkader Politie verantwoord. Dat (het gebruik van) de creditcard (door) van eiser niet onder dit kader viel, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Bovendien volgt dit ook niet uit het Creditcardkader Politie. De rechtbank overweegt verder dat eiser wisselend heeft verklaard over deze aankoop. Zo heeft hij tijdens een gesprek met [N] , teamchef [afdeling 2] , verklaard dat dit een aankoop voor het operationeel magazijn betrof. Dit werd bij navraag door de afdeling VIK niet bevestigd door de teamleider van technisch support van het magazijn. Vervolgens heeft eiser tegenover de rapporteurs van de afdeling VIK verklaard dat het ging om een oude rekening die nog niet was betaald en dat het speciale verstevigde handschoenen betrof die nodig waren bij de afdeling 3D printen. Dit zou bevestigd kunnen worden door twee collega’s, [B] en [C] . Deze collega’s hebben de verklaring van eiser echter niet bevestigd (verklaring [B] vanaf p. 162). Daarnaast is uit navraag bij [bedrijf 1] gebleken dat het hier geen oude factuur betrof (p. 165 en verder van het dossier). Eiser heeft dus ook niet met zijn verklaringen aannemelijk gemaakt dat deze aankopen in het kader van de dienst waren.
[bedrijf 2]
12. Eiser voert aan dat er gedurende een reeks van jaren een groot aantal uitgaven bij [bedrijf 2] is gedaan. De nota van 20 februari 2018 had betrekking op spullen die eiser heeft gekocht voor een in de toekomst te organiseren workshop voor leden van de LOVC. Deze workshop was gepland vanwege het succes van het project [project 2] . Eiser heeft over deze aankopen niet met anderen gecommuniceerd vanwege de heimelijkheid van het project en het onderwerp.
13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser zijn aankopen bij [bedrijf 2] op 15 en 20 februari 2018 niet heeft verantwoord door middel van het overleggen van een factuur of het opmaken van een proces-verbaal. Eiser heeft dus deze uitgaven niet conform artikel 8, tweede lid, van het Creditcardkader Politie verantwoord. Dat deze aankopen voor de dienst waren heeft eiser niet nader met stukken onderbouwd. Met betrekking tot de aankopen op 15 februari 2018 heeft eiser in eerste instantie verklaard dat dit opbergboxen betrof die eiser had aangekocht om zijn spullen en die van collega [H] in op te slaan omdat hun kamer was leeggeruimd. Vervolgens heeft de afdeling VIK een afschrift van de bon opgevraagd bij de [bedrijf 2] . Daaruit bleek dat op 15 februari 2018 geen opbergboxen waren gekocht, maar andere spullen waaronder een leidingschaar, handschoenen en een waterpas. Tijdens een gesprek met eiser op 11 juli 2020 heeft hij verklaard dat de aankopen op 15 februari 2018 privéaankopen betroffen en dat hij deze per ongeluk met zijn creditcard van de dienst heeft aangeschaft. De rechtbank stelt vast dat eiser dus tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot deze aankoop.
Eiser heeft met betrekking tot de aankopen op 20 februari 2018 eerst wisselend verklaard over de reden voor deze aankopen. Tijdens een gesprek met [N] op 18 april 2018 heeft eiser verklaard dat dit de aankoop betrof van een Yale sleutelbox voor de [locatie 1] (verklaring vanaf p. 48 van het dossier). De afdeling VIK heeft navraag gedaan naar de factuur bij [bedrijf 2] en daaruit bleek dat op 20 februari 2018 de volgende spullen zijn gekocht: een gatenzaag, slangenboren, inzetstukken voor een gatzaag, een HDMI-kabel, een montagedoos en een contactdoos. De door eiser genoemde sleutelbox is die dag dus niet aangekocht. Nadat eiser hiermee is geconfronteerd heeft hij verklaard dat deze aankopen ten behoeve van een verbouwing op de [locatie 1] zijn gedaan. De collega die eiser heeft genoemd die deze verbouwing zou kunnen bevestigen, heeft aangegeven dit niet te kunnen bevestigen (verklaring vanaf p. 156 van het dossier). Vervolgens heeft eiser op 15 juli 2018 per mail aangegeven dat de aankopen gedaan zijn voor een nog te houden themadag/workshop in maart of april 2018. Er was nog geen precieze datum voor een workshop bekend en de collega’s die volgens eiser betrokken zouden worden bij de workshop waren ook niet op de hoogte van de plannen. Verweerder heeft echter gesteld dat er een reeds een themabijeenkomst had plaatsgevonden na de oplevering van het project [project 2] (verklaring vanaf p. 152 van het dossier) en dat daarom de verklaring van eiser ongeloofwaardig is. Ter zitting heeft eiser gesteld dat er weliswaar een themabijeenkomst plaats had gevonden, maar dat de landelijke uitrol van het project nog moest plaatsvinden en dat eiser daarvoor verantwoordelijk was. De rechtbank overweegt dat eiser de stelling dat de aankoop bedoeld was voor een nog te organiseren workshop, niet nader heeft onderbouwd. Gelet op de wisselende verklaringen van eiser (de aankoop betrof een Yale sleutelbox en vervolgens zou de aankoop betrekking hebben op een verbouwing van de [locatie 1] ) en het ontbreken van nader bewijs, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aankopen op 20 februari 2018 zijn gedaan voor de dienst.
Met betrekking tot de aankopen in 2017 overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze aankopen in het belang van de dienst heeft gedaan. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waar deze aankopen specifiek voor waren bedoeld en collega’s van eiser hebben verklaard dat veel van de spullen die eiser heeft aangekocht gewoon op voorraad waren in het magazijn. Gelet op deze gang van zaken oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aankopen bij [bedrijf 2] in 2017 en op 20 februari 2018 in het kader van het dienstbelang zijn gedaan.
[bedrijf 3]
14. Eiser voert aan dat de routers van [bedrijf 3] zijn aangeschaft en gebruikt ten behoeve van veldtesten. Eiser verwijst in dit kader naar een verklaring van [D] (verklaring vanaf p. 791 van het dossier). De aanschaf is door eiser verantwoord aan [E] , plaatsvervangend sectorhoofd [afdeling 1] , en zij heeft dit ook geaccordeerd bij het creditcardoverzicht van 2018.
15. De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek blijkt dat eiser in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 november 2017 vier maal een router bij [bedrijf 3] heeft aangeschaft van de merken Pepwave, Huawei (2 stuks) en Draytek. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de Huawei- en Draytek-routers in het kader van het dienstbelang heeft aangeschaft. Uit de verklaringen van twee getuigen, beiden werkzaam bij [afdeling 2] van [afdeling 1] ( [G] en [F] , verklaringen vanaf p. 247 en 249 van het dossier) volgt dat zij niet bekend zijn met het gebruik van routers van de merken Huawei en Draytak. Ook hebben zij aangegeven dat er geen gebruik wordt gemaakt van leverancier [bedrijf 3] en dat er nog routers op voorraad lagen in het magazijn, zodat er geen noodzaak was om routers aan te schaffen. De Pepwave-router is door getuige [F] voor eiser geprogrammeerd (verklaring [F] vanaf p. 353 van het dossier), maar niet duidelijk is waar deze router is gebleven. Verweerder neemt aan dat deze is gebruikt zoals door eiser is verklaard. Van de andere routers is echter niet bekend wat er mee gedaan is en waarom de noodzaak bestond om deze routers aan te schaffen. Verder staat de factuur van een van de Huawei-routers op naam en woonadres van eiser en staat zijn naam en adres ook genoemd als afleveradres bij de Pepwave-router, hetgeen afbreuk doet aan eisers stelling dat sprake is van een heimelijke aankoop. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de creditcard van de dienst op zijn naam staat, zodat het niet onlogisch is dat de factuur ook op zijn naam staat. Verder heeft hij verklaard dat hij de router heeft laten thuisbezorgen, omdat hij dan niet heel Nederland door hoefde te rijden om de router af te halen. Eiser heeft toegelicht dat hij de verschillende routers heeft ingekocht om veldtesten te verrichten. De rechtbank overweegt dat eiser in 2017 niet werkzaam was voor [team] , maar als leidinggevend projectleider voor [project 1] en hij vervulde op dat moment dus geen functie waarin van hem werd verwacht dat hij uitvoerende werkzaamheden of veldtests verrichtte. De verklaring van [D] ondersteunt eisers verklaring dat hij de aankopen voor veldtesten heeft gedaan niet. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze aankopen voor de dienst heeft gedaan.
[bedrijf 4]
16. Eiser voert aan dat de artikelen die hij heeft aangeschaft bij [bedrijf 4] ten behoeve van [afdeling 2] waren.
17. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aankopen in het kader van het dienstbelang zijn gedaan. Eiser heeft bij [bedrijf 4] een CCTV, een dome camera en een compleet pakket camerabewakingssysteem met 7 Sony dome camera’s aangeschaft. In totaal gaat het om een bedrag van € 5.061,20 dat eiser bij [bedrijf 4] heeft uitgegeven. Volgens eiser was dit voor informanten, maar hij heeft geen nadere informatie hierover verschaft. De afdeling VIK heeft navraag gedaan bij infiltranten, begeleiders en teamleiders, maar geen van hen heeft deze aankoop herkend. Dit soort aankopen worden meestal ook bij andere leveranciers gedaan. Tijdens het gehoor op 21 januari 2020 (p. 400 en verder in het dossier) heeft eiser aangegeven niet meer te weten waarvoor de aankopen zijn gebruikt. Dat eiser helemaal niets kan verklaren over deze aankoop heeft verweerder opmerkelijk mogen achten, temeer omdat het om zo een groot bedrag gaat.
[bedrijf 5]
18. Eiser voert aan dat de artikelen die bij [bedrijf 5] zijn aangeschaft, zijn gebruikt voor een afgeschermde operatie en dat die artikelen ideaal zijn voor de infiltrant bij het betreden van een safe house.
19. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aankopen in het kader van het dienstbelang zijn gedaan. Eiser heeft bij [bedrijf 5] twee afstandsbedieningen voor de elektrische aansturing van een hek, poortmotorisatie, een elektrisch slot en toebehoren, een startpakket voor verlichting, slimme rookmelders, een inbouwontvanger voor verlichting en nog een aantal andere producten aangeschaft. In totaal gaat het om een aankoopbedrag van € 1.800,-.Tijdens het gehoor op 4 februari 2019 (p. 313 en verder van het dossier) heeft eiser verklaard dat hij deze aankopen gedaan heeft om een woning te prepareren voor een informant. Eiser heeft hier echter geen nadere informatie over gegeven. Eiser heeft ter zitting aangegeven niet meer te weten voor wie of welk project dit is aangeschaft.
20. De afdeling VIK heeft navraag gedaan bij infiltranten, begeleiders en teamleiders, maar geen van hen herkennen deze aankoop. Ook collega’s van eiser, [G] en [F] (verklaringen vanaf p. 247 en 249 van het dossier), herkennen deze aankoop niet. [F] heeft verklaard (verklaring vanaf p. 353 van het dossier) dat alle heimelijke klussen waar het team [team] bij betrokken was, via hem en [G] liepen. [G] heeft verklaard (verklaring vanaf p. 349 van het dossier) dat de installatie van een elektrisch bedienbaar hek een grote klus is en dat infiltranten dit zelf niet kunnen plaatsen. Ter zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat dit soort verzoeken niet vaak voorkomen, maar dat hij zich niet kan herinneren waar deze aankopen heen zijn gegaan. De rechtbank oordeelt dat als deze aankopen niet vaak voorkomen van eiser mag worden verwacht dat hij daar meer over kan verklaren dan dat hij nu heeft gedaan. Bovendien heeft eiser tijdens het onderzoek door de afdeling VIK aangegeven dat hij niet meer kan verklaren, omdat het om zeer geheime aangelegenheden gaat. Maar ook nadat de Korpschef eiser toestemming heeft gegeven om hier nader over te verklaren en heeft aangegeven dat zijn geheimhoudingsverklaring hierin niet in de weg staat (p. 432 en verder van het dossier), heeft eiser nagelaten om meer duidelijkheid te verschaffen. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze aankopen in het dienstbelang zijn gedaan.
[bedrijf 6]
21. Eiser voert aan dat de artikelen die hij heeft aangeschaft bij [bedrijf 6] ten behoeve van [afdeling 2] waren.
22. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze aankopen in het kader van het dienstbelang zijn gedaan. Eiser heeft met betrekking tot de aankopen bij [bedrijf 6] verklaard dat deze producten zijn aangeschaft in het kader van een project voor productontwikkeling voor direct afluisteren. Eiser heeft verklaard dat een getuige, [H] , dit kan bevestigen. De afdeling VIK heeft vervolgens de door eiser aangedragen getuige gehoord, maar uit zijn verklaringen volgt niet dat hij kan bevestigen dat de aankoop gebruikt is voor het project. De getuige geeft immers aan dat hij zelf niet bij het project betrokken is geweest (p. 320 en verder van het dossier). De afdeling VIK heeft ook navraag gedaan bij infiltranten, begeleiders en teamleiders, maar ook zij herkennen deze aankopen niet. Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiser na afronding van het onderzoek door de afdeling VIK pas een nadere uitleg van het project waarvoor oortjes zijn aangeschaft heeft gegeven. Nu de aankopen van eiser niet door de door hem genoemde getuige en ook niet door infiltranten, begeleiders en teamleiders worden herkend, hij hier zelf weinig informatie over kan verschaffen en hij pas na afronding van het onderzoek een nadere uitleg heeft gegeven en die uitleg niet met stukken heeft onderbouwd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze aankopen in het kader van het dienstbelang zijn gedaan.
Conclusie
23. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiser de gedragingen genoemd onder 8 heeft begaan.
Is er sprake van plichtsverzuim?
24. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft besproken, leidt zij af dat eiser oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de creditcard van de dienst en dat hij verschillende betalingen met deze creditcard niet (afdoende) heeft verantwoord. Deze gedragingen zijn aan te merken als plichtsverzuim.
2) Het voor eigen gebruik spullen aanschaffen en betalen met de creditcard van de dienst
25. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij de volgende goederen voor eigen gebruik heeft aangeschaft en heeft betaald met de creditcard van de dienst:
- een Huawei router bij [bedrijf 3] ;
- een complete domecamersaset bij [bedrijf 4] ; en
- klusspullen bij de [bedrijf 2] op 15 februari 2019.
Heeft eiser de gedragingen begaan?
Huawei router
26. Eiser voert aan dat de routers van [bedrijf 3] zijn aangeschaft en gebruikt ten behoeve van veldtesten. Eiser verwijst in dit kader naar een verklaring van [D] (verklaring vanaf p. 791 van het dossier).
27. De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat van één van de Huawei-routers die eiser heeft aangeschaft de factuur op zijn naam en adres is gesteld en dat eiser deze router heeft afgehaald. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij deze gegevens op de factuur heeft laten stellen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij dit heeft gedaan, omdat hij de router thuis liet bezorgen. Echter, uit het dossier blijkt dat het een afhaalorder betrof. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze router is aangekocht door de dienst. Zoals reeds overwogen onder 15 was eiser op het moment van aanschaf werkzaam bij [project 1] en hoefde hij dus vanuit die hoedanigheid geen testen uit te voeren. De verklaring van [D] ondersteunt het standpunt van eiser niet. De rechtbank concludeert dat verweerder uit het voorgaande heeft kunnen afleiden dat eiser deze router voor eigen gebruik heeft aangeschaft.
Domecameraset
28. Met betrekking tot de domecameraset die bij [bedrijf 4] is aangeschaft, voert eiser aan dat hij deze niet heeft geïnstalleerd in zijn privéwoning in [plaats] . Dat kan ook helemaal niet, omdat de woning van eiser geen adequate internetfaciliteit heeft. Verweerder heeft dit standpunt alleen gebaseerd op de verklaringen van [G] en [F] , maar die verklaringen kunnen dit standpunt niet dragen. Zij verklaren immers allebei dat zij zeker weten dat zij de camera’s hebben gezien bij de woning van eiser in [plaats] vóór oktober 2016; dat wil zeggen zeker een jaar voordat eiser deze aankoop bij [bedrijf 4] heeft gedaan.
29. De rechtbank overweegt dat [F] (verklaring vanaf p. 249 en vanaf p. 353 van het dossier) een hele duidelijke en specifieke verklaring heeft afgelegd met betrekking tot de camerabeelden die eiser hem heeft laten zien. Zo heeft hij verklaard dat eiser hem via zijn telefoon live beelden heeft laten zien van zijn zwembad in [plaats] en dat eiser hem een specifieke cameraset heeft aangeraden. Volgens [F] is het systeem dat eiser hem had aangeraden gelijk aan het systeem dat is aangekocht bij [bedrijf 4] . Verder heeft [F] verklaard dat eiser hem heeft verteld dat hij die cameraset had voor zijn woning in [plaats] . Ook [G] heeft verklaard dat hij realtime beelden heeft gezien van het huis in [plaats] van eiser (verklaring vanaf p. 349 van het dossier). De rechtbank overweegt verder dat – zoals eerder overwogen onder 17 eiser zelf niet aannemelijk heeft gemaakt dat de cameraset in het kader van het dienstbelang is afgeschaft. De stelling van eiser dat de verklaringen van [G] en [F] . zien op 2016, volgt de rechtbank niet. Dit blijkt namelijk niet uit hun verklaringen. Eiser heeft dit zelf ook niet met stukken onderbouwd. De rechtbank stelt vast dat eiser verder wisselend heeft verklaard over het al dan niet tonen van camerabeelden aan [G] en [F] . Tijdens het gehoor op 4 februari 2019 heef eiser verklaard dat hij in [plaats] geen wifi of kabel heeft, dus dat het camerasysteem daarom niet zou werken. Vervolgens heeft eiser tijdens het gehoor op 20 augustus 2019 verklaard dat hij aan [G] en [F] wel beelden heeft laten zien en dat hij deze beelden heeft kunnen laten zien via Mifi. Tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat er geen sprake was van realtime beelden, maar dat er oude kabels en een videorecorder hingen in zijn woning in [plaats] en dat hij via een webkastje van Mobistar de opname van de beelden kon bekijken. Gelet op de duidelijke verklaring van [F] , die wordt ondersteund door de verklaring van [G] , de wisselende verklaringen van eiser over het al dan niet tonen van realtime beelden en de omstandigheid dat eiser niet kan uitleggen waar de cameraset is gebleven oordeelt de rechtbank dat verweerder hieruit heeft kunnen afleiden dat eiser de domecameraset voor eigen gebruik heeft aangeschaft.
Klusspullen [bedrijf 2]
30. Eiser heeft erkend dat de aankoop van klusspullen op 15 februari 2018 voor eigen gebruik was en dat eiser daarvoor per ongeluk de verkeerde creditcard heeft gebruikt. Hetgeen gelet op de omstandigheden waarin eiser op dat moment verkeerde ook heeft kunnen gebeuren.
31. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de aankopen van eiser bij [bedrijf 2] op 15 februari 2018 voor privégebruik waren en dat deze zijn betaald met de creditcard voor de dienst. Eiser heeft de verweten gedraging dus begaan.
Conclusie
32. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat eiser een router van Huawei, een domecameraset van [bedrijf 4] en zijn aankopen bij [bedrijf 2] op 15 februari 2018 met de creditcard van de dienst heeft betaald, terwijl dit privé-aankopen waren. Eiser heeft de verweten gedragingen dus begaan.
Is er sprake van plichtsverzuim?
33. De rechtbank oordeelt dat het aanschaffen van een router van Huawei, een domecameraset van [bedrijf 4] en van klusspullen met de creditcard van de dienst voor privégebruik kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Het ligt dan op de weg van eiser om met feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat dit privégebruik op een vergissing berustte en hem dit niet kan worden aangerekend. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft ten aanzien van de router van Huawei en de domecameraset van [bedrijf 4] ontkend dat deze voor privégebruik waren. Met betrekking tot de aankoop van de klusspullen heeft eiser gesteld dat er sprake was van een verwisseling met zijn [naam] creditcard. De rechtbank oordeelt dat, zoals verweerder uitgebreid heeft gemotiveerd, die verklaring van eiser niet geloofwaardig is. Zie hieronder 34 en verder.
3) Het afleggen van tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen over een mogelijke verwisseling van de dienstcreditcard met de privébetaalpas en het geen openheid willen geven over de privébetaalpas
34. Verweerder werpt aan eiser tegen dat zijn verklaringen omtrent een mogelijke verwisseling van de dienstcreditcard met eisers eigen [naam] privécreditcard ongeloofwaardig zijn. Verder werpt verweerder aan eiser tegen dat hij geen openheid heeft willen geven met betrekking tot zijn privécreditcard.
35. Eiser voert aan dat hij zo goed mogelijk heeft verklaard over de verwisseling van de creditcards. Er is sprake van een begrijpelijke vergissing. Het is eiser ook eenmaal eerder overkomen. Zijn collega [H] heeft verklaard dat hij tweemaal een dergelijke fout heeft gemaakt. De bank die de [naam] creditcard van eiser heeft afgegeven bestaat niet meer. Eiser heeft onmiskenbaar aangetoond dat hij beschikte over een [naam] bankrekening. De creditcard die hij had was verlopen en is vernietigd. Eiser heeft hierover niet meer kunnen verklaren. Dat hoefde hij ook niet, omdat de veronderstelling dat hij met de dienstcreditcard privéaankopen wilde doen onbegrijpelijk is.
36. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser heeft verklaard dat hij per ongeluk zijn aankopen bij [bedrijf 2] op 15 februari 2018 heeft voldaan met de dienstcreditcard omdat zijn [naam] creditcard ook zilverkleurig is en erg op de dienstcreditcard leek. Eiser heeft verklaard deze [naam] creditcard niet aan de afdeling VIK te kunnen tonen, omdat de bank inmiddels failliet was en was overgenomen door een andere bank. Eiser heeft verklaard dat hij zijn oude bankpas tussen 21 maart 2018 en 10 april 2018 heeft omgeruild voor een nieuwe bankpas. Na het eerste gesprek heeft de afdeling VIK eiser meerdere keren verzocht om nadere informatie aan te leveren waaruit blijkt dat eiser op 15 februari 2018 daadwerkelijk gebruik kon maken van deze [naam] creditcard en dat deze creditcard zilverkleurig was. Eiser heeft hierop gereageerd door aan te geven dat hij geen bankafschriften per post ontvangt. Vervolgens heeft verweerder eiser een dienstopdracht gegeven om de stukken te overleggen. Eiser heeft in reactie aangegeven dat hij geen gegevens met betrekking tot zijn [naam] bankrekening wil overleggen omdat hij die privé wenst te houden en dat hij ook niet aan die opdracht kan voldoen omdat de [naam] bank de gevraagde informatie niet heeft. Verweerder heeft de dienstopdracht - nadat eiser daartegen bezwaar had gemaakt - ingetrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder verwijzing naar het primaire besluit, p. 3, uitgebreid gemotiveerd en onderbouwd waarom het ongeloofwaardig is dat eiser op 15 februari 2018 de beschikking zou hebben gehad over een zilverkleurige creditcard van zijn [naam] bank. De rechtbank oordeelt gelet op het voorgaande dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek van verweerder door geen stukken met betrekking tot zijn [naam] bankrekening te willen overleggen.
Is er sprake van plichtsverzuim?
37. De rechtbank oordeelt dat het ongeloofwaardig verklaren over mogelijk verwisselen van de dienstcreditcard met de privébetaalpas en het geen openheid willen geven over de privébetaalpas aangemerkt kan worden als plichtsverzuim.
4) Het tegenstijdig, niet-transparant en ongeloofwaardig verklaren omtrent het gebruik van de diensttelefoon
38. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij alle gegevens van zijn diensttelefoon heeft gewist, terwijl dit hem niet gevraagd was. Verweerder is van mening dat het wissen van de gegeven het vermoeden wekt dat eiser iets wilde verbergen. Verweerder betwist de verklaring van eiser dat [I] hem toestemming zou hebben gegeven om de inhoud van zijn telefoon te wissen. Verweerder werpt verder aan eiser tegen dat hij verschillende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot het gebruik van zijn diensttelefoon. Zo heeft eiser eerst verklaard dat hij eind 2017 een sms van zijn [naam] bank op zijn diensttelefoon heeft gekregen en dat hij tijdens ziekte niet bereikbaar was op zijn diensttelefoon omdat hij die had moeten inleveren. Dit, terwijl eiser later heeft verklaard dat hij zijn diensttelefoon al jaren niet meer gebruikte en dat hij zelf een telefoon voor de dienst had aangeschaft. Eiser wilde niet vertellen wat voor soort toestel dit betrof omdat hij dat privé vond. Vervolgens heeft eiser later verklaard dat hij zou willen dat hij zijn diensttelefoon nog had omdat daar zijn contacten met infiltranten en begeleiders in stonden.
39. Eiser voert aan dat op het moment dat hij zijn diensttelefoon moest inleveren bij [I] hij vanzelfsprekend de inhoud heeft gewist. Eiser heeft zijn voornemen daartoe ook aan [I] voorgehouden en zij reageerde met “ga je gang”. Ook zonder deze instemming zou eiser de inhoud hebben gewist omdat hij daartoe is gehouden. Eiser heeft in zijn functie met regelmaat over informatie beschikt die hij niet met anderen kan delen; ook niet met zijn direct leidinggevenden. Eiser moest personen die betrokken zijn bij [afdeling 2] beschermen. Soms deelden leidinggevenden die bij eisers werk betrokken waren, zoals [H] en [J] , met hem onderdelen van informatie als dat nuttig en nodig was, maar verder niet. Eisers leidinggevenden in 2018 stonden zeer ver van eisers werk af. Dat is kennelijk niet de bedoeling geweest en dat vormt nu de kern van het ontstaan van de problemen.
Heeft eiser de gedraging begaan?
40. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser de data van zijn diensttelefoon heeft gewist voordat hij deze heeft ingeleverd. De rechtbank overweegt dat van eiser verwacht mocht worden dat hij – gelet op het onderzoek naar plichtsverzuim wat op dat moment liep – niet zomaar de inhoud van zijn diensttelefoon mocht wissen. Dat hij hiervoor toestemming had van [I] en/of dat dat hij daartoe was gehouden, heeft eiser niet met stukken kunnen onderbouwen. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet betwist dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het gebruik van zijn diensttelefoon. Verweerder heeft dit daarom aan eiser kunnen tegenwerpen.
Is er sprake van plichtsverzuim?
41. De rechtbank oordeelt dat het wissen van data van een diensttelefoon gedurende een disciplinair onderzoek kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Eiser heeft hiermee de onderzoekers immers de kans ontnomen om deze informatie verder bij het onderzoek te kunnen betrekken. Dit is temeer relevant nu eiser zelf heeft verklaard dat hij namen van infiltranten en begeleiders niet meer kan geven, omdat deze op zijn diensttelefoon stonden en hij de inhoud daarvan heeft gewist.
5) Het gebruik maken van een eigen telefoon voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten
42. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser is gebleken dat hij een door hem zelf aangeschafte telefoon gebruikte voor het onderhouden van zakelijk (en heimelijke) contacten. Ook na zijn buitenfunctiestellig heeft eiser met deze privételefoon contacten onderhouden met zakelijke relaties. Volgens verweerder kan het gebruik van een privételefoon voor de dienst schadelijk zijn, te meer nu eiser contacten onderhield met infiltraten.
Heeft eiser de gedraging begaan?
43. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat hij de door hem aangeschafte privételefoon heeft gebruikt voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten.
Is er sprake van plichtsverzuim?
44. De rechtbank oordeelt dat het gebruik maken van een privételefoon voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten plichtsverzuim oplevert. Zoals verweerder heeft betoogd zijn hier immers veiligheidsrisico’s aan verbonden.
6) Het ongeloofwaardig verklaren over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2]
45. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2] . Eiser is weliswaar bij dit project betrokken geweest en er gold een hoge mate van vertrouwelijkheid, maar dat eiser een presentatie in het buitenland heeft gehouden kan niet worden geverifieerd. Verder zijn de aankopen van eiser voor dit project bestaande uit kleding en gereedschap van Festool geaccordeerd, maar heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn aankopen van klusmateriaal en alle andere middelen in 2017 en 2018 zijn te relateren aan het project [project 2] . Eisers betrokkenheid bij het Project [project 2] is namelijk in ieder geval op 5 januari 2017 geëindigd. Uit de getuigenverklaringen blijkt dat eiser op geen enkele wijze betrokken is geweest bij storingen in 2017 en 2018, dat spoedaankopen voor dit project niet nodig waren en ook niet hebben plaatsgevonden. Verweerder acht de verklaringen van eiser ongeloofwaardig.
Heeft eiser de gedragingen begaan?
46. Eiser voert aan dat hij niet ongeloofwaardig heeft verklaard over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2] . Dit project kent echter een bijzonder vertrouwelijk karakter. Eiser stelt dat hij ten aanzien van dit project de rechtbank volledig zal informeren als verweerder zijn standpunt handhaaft dat eiser ongeloofwaardig over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij dit project heeft verklaard.
47. De rechtbank oordeelt dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2] . Eiser heeft op 21 januari 2020 verklaard dat hij klusmaterialen kocht voor storingen in de [project 2] en hij heeft drie collega’s genoemd die als getuigen gehoord kunnen worden. [K] (verklaring vanaf p. 409 van het dossier) heeft verklaard dat het project op 5 januari 2017 is geëindigd en dat storingen worden opgepakt door andere collega’s. Verder heeft hij verklaard dat hij de verklaring van eiser dat hij werd gebeld voor storingen niet kan ondersteunen. Hij verklaart dat het kan zijn dat eiser aanwezig is geweest bij een storing, maar dat hij daar niets van weet. Getuige [L] (verklaring vanaf p. 413 van het dossier) heeft verklaard dat eiser leidinggevende was van het project, maar dat hij niet inhoudelijk en technisch was betrokken. Verder heeft hij verklaard dat eiser niet bij onderhoud en storingen aanwezig is geweest, dat materiaal uit de werkplaats werd gehaald en dat elektronica via een leverancier werd besteld. [L] kan zich niet herinneren dat eiser ooit voor materiaal zou hebben gezorgd binnen het project [project 2] . Getuige [L] heeft ook een overzicht verschaft van alle dagen waarop er werkzaamheden en storingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Uit de getuigenverklaringen blijkt dus dat eisers’ betrokkenheid in ieder geval vanaf 5 januari 2017 is geëindigd en dat hij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de storingen in 2017 en 2018 en dat er ook geen spoedaankopen nodig zijn geweest. De verklaringen van eiser omtrent de aankopen die hij in 2017 en 2018 heeft gedaan rijmen niet met deze informatie.
Is er sprake van plichtsverzuim?
48. De rechtbank oordeelt dat deze gedraging plichtsverzuim oplevert. Van eiser mocht verwacht worden dat hij eerlijk kan verklaren over de reikwijdte van zijn betrokkenheid bij het project [project 2] .
7) Het afleggen van wisselende en leugenachtige verklaringen over uitgaven en de weigering om volledige openheid van zaken te geven
49. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wisselende en leugenachtige verklaringen heeft afgelegd en dat hij ook geweigerd heeft om volledige openheid van zaken te geven.
50. Eiser voert aan dat hij geen wisselende en leugenachtige verklaringen heeft afgelegd en dat hij ook niet geweigerd heeft om volledige openheid van zaken te geven. Er was geen redelijke veronderstelling dat eiser zich met behulp van de creditcard van de dienst onrechtmatig heeft bevooroordeeld. Er valt dan ook niet in te zien dat eiser meer had moeten verklaren over zijn privéleven. Het gaat alleen om de situatie dat de nieuwe leidinggevenden geen inzicht hadden in de dagelijkse praktijk van de werkzaamheden van eiser. Daarbij zijn ze in eerste instantie gestuit op de onmogelijkheid van eiser om uitgaven te verantwoorden, omdat hij de bonnen kwijt was omdat zijn tas was gestolen en hij zich de uitgaven niet direct kon herinneren. Vervolgens kon eiser geen openheid van zaken geven over de uitgaven over 2017, omdat dit veel uitgaven betroffen en er inmiddels twee jaren waren verstreken. Dit is echter onvoldoende om te zeggen dat eiser onjuist heeft gehandeld en dat hij ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd en hij geen openheid van zaken heeft gegeven.
51. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet en oordeelt dat uit al het voorgaande blijkt dat eiser leugenachtig en wisselend heeft verklaard. Ook heeft eiser geen volledige openheid van zaken gegeven. Dat eiser leugenachtig heeft verklaard blijkt onder andere uit rechtsoverweging 47 en dat hij wisselend heeft verklaard blijkt uit rechtsoverwegingen 11, 13 en 29. Dat eiser geen volledige openheid van zaken heeft geven blijkt uit rechtsoverwegingen 20 en 36.
Is er sprake van plichtsverzuim?
52. De rechtbank oordeelt dat deze gedragingen plichtsverzuim opleveren. Van eiser mocht verwacht worden dat hij eerlijk en eenduidig kan verklaren en dat hij openheid van zaken geeft. Het niet volledig meewerken aan het onderzoek van de afdeling VIK levert plichtsverzuim op.
Vraag 3: Vallen de vastgestelde gedragingen onder de definitie van plichtsverzuim?
53. De rechtbank oordeelt dat gelet op de gedragingen waarvan is vastgesteld dat eiser deze heeft begaan, kan worden geconcludeerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim zoals beschreven in artikel 76 van het Barp. Eiser had de beschikking over een creditcard van de dienst en van hem mocht, gezien zijn leidinggevende functie en achtergrond worden verwacht dat hij over het gebruik daarvan een sluitende verantwoording zou afleggen. Bovendien is er geen sprake van een incident maar gaat het om een groot aantal uitgaven die eiser niet op de juiste wijze heeft verantwoord of waarvan hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze in het belang van de dienst zijn gedaan. De verklaringen van eiser waarom wel sprake zou zijn van aankopen van de dienst, zoals bijvoorbeeld in het kader van het project [project 2] heeft verweerder ongeloofwaardig kunnen achten. Daarbij heeft eiser ook privéaankopen gedaan met de dienstcreditcard en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dit een vergissing betrof. Eiser heeft hieromtrent tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen afgelegd en hij heeft ook geen inzicht willen geven in zijn privérekening. Verder heeft eiser tegenstrijdig, niet transparant en ongeloofwaardig verklaard omtrent het gebruik van zijn diensttelefoon. Van eiser mag worden verwacht dat hij duidelijk kan verklaren hierover. Ook het feit dat eiser een eigen telefoon heeft gebruikt voor het onderhouden van zakelijke (en heimelijke) contacten kan worden aangemerkt als plichtsverzuim omdat dit voor de dienst schadelijk kan zijn.
Vraag 4: Zijn de gedragingen aan eiser toe te rekenen?
54. Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. [8] Het ligt op de weg van de ambtenaar aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend.
55. De rechtbank oordeelt dat de vastgestelde gedragingen eiser zijn toe te rekenen. Eiser had namelijk kunnen inzien dat wat hij deed ontoelaatbaar was. Dat eiser bij heimelijke operaties betrokken was en in dat kader ook aankopen voor de dienst moet doen, maakt niet dat van hem niet verwacht mag worden dat hij deze aankopen ook kan verantwoorden. Bovendien heeft de korpschef bij brief van 8 november 2019 - nadat eiser in zijn verklaring van 20 augustus 2019 heeft gewezen op zijn geheimhoudingsplicht - eiser medegedeeld dat het verschaffen van informatie aan de onderzoekers van de afdeling VIK geen schending van zijn geheimhoudingsplicht oplevert. Eiser kon met deze vrijwaring vrijelijk over zijn aankopen verklaren, maar heeft toch nagelaten om een nadere uitleg te geven. Ook mocht van eiser verwacht worden dat hij openheid van zaken gaf en dat hij geen wisselende verklaringen zou afleggen. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de vastgestelde gedragingen hem niet zijn toe te rekenen.
Vraag 5: Is het opleggen van onvoorwaardelijk strafontslag in dit geval evenredig geweest?
56. Eiser voert aan dat zijn integriteit door meerdere collega’s wordt erkend. Eiser verwijst in dit kader naar diverse verklaringen en naar de verklaring van geen bezwaar van 15 november 2012.
57. De rechtbank oordeelt dat de aan eiser opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag gezien de ernst en de aard van de gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen de organisatie en de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers van de organisatie, niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser vervulde als politieambtenaar (en als leidinggevende) een voorbeeldfunctie en aan hem werden dan ook hoge integriteitseisen gesteld. Bovendien was eiser reeds eerder in 2014 en 2015 aangesproken in het kader van integriteitsschendingen en is hij toen gewezen op de voorbeeldfunctie die hij had en het belang om volgens de regels te werken. De verklaringen van collega’s die eiser heeft ingebracht doen hier niet aan af. Ook de verklaring van geen bezwaar brengt niet mee dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet evenredig is. Deze verklaring dateert immers van geruime tijd geleden en zegt niets over het handelen van eiser op het moment van de gedragingen. Dat eiser naar eigen zeggen niet over alles kon verklaren gelet op de heimelijkheid van projecten volgt de rechtbank niet. Eiser was door de Korpschef van zijn geheimhoudingsplicht ontheven en heeft toch nagelaten om een en ander nader toe te lichten. Ook het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden achter gesloten deuren zodat eiser in vrijheid kon verklaren. Ook ter zitting heeft eiser echter nagelaten om verdere toelichtingen te geven. Eiser had de beschikking over een creditcard van de dienst en daar moet zorgvuldig mee worden om gegaan. Eiser had veel vrijheid bij het inzetten van de creditcard, omdat verweerder er op vertrouwde dat de aankopen voor de dienst waren. Gelet op de grote bedragen waarvoor eiser de creditcard heeft gebruikt mocht verwacht worden dat hij dat ook correct kon verantwoorden.

Over het ongeschiktheidsontslag

58. Nu de primaire ontslaggrond stand houdt, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden tegen het ongeschiktheidsontslag.
Conclusie
59. Het beroep is ongegrond.
60. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. J.A. Schuman en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage 1: Juridisch kader

Wet- en regelgeving

Barp
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositionele politie (Barp) kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan de straf van ontslag worden opgelegd.
Creditcardkader Politie
Artikel 2 uitgangspunten
[…]
5. De creditcard mag uitsluitend worden gebruikt voorzakelijke kosten en facturatie niet mogelijk is/
6. Onder zakelijke kosten wordt verstaan, alle kosten die (op basis van vigerende wet en regelgeving) voor declaratie in aanmerking komen.
7. Privégebruik c.q. oneigenlijk gebruik van de creditcard is niet toegestaan.
[…]
9. Er wordt een administratie van de in bruikleen uitgegeven creditcards bijgehouden.
Artikel 5 voorwaarden
[…]
2. De ambtenaar die een creditcard verstrekt heeft gekregen dient ervoor zorg te dragen dat de creditcard alleen wordt ingezet voor het betalen van zakelijke kosten van de ambtenaar.
Artikel 8 verantwoording
1. Verantwoording van de uitgaven vindt maandelijks plaats door het volledig invullen en ondertekenen van een declaratieformulier (
bijlage II Format maandelijkse verantwoording creditcard-uitgaven),
2. Het declaratieformulier en de originele bewijsstukken worden voor de laatste dag van de eerstvolgende kalendermaand bij de leidinggevende ingediend ter goedkeuring. Na goedkeuring wordt het getekende declaratieformulier door de leidinggevende ingediend bij het team betalingsverkeer van de afdeling Financiële Administratie (Dienst Financier) ter verwerking.

Jurisprudentie

Uit vaste rechtspraak [9] volgt dat bij de beoordeling van een disciplinair ontslag wegens plichtsverzuim een antwoord moet worden gegeven op de volgende vragen:
Heeft de ambtenaar de hem verweten gedraging verricht c.q. is voldoende aannemelijk geworden dat de ambtenaar de hem verweten gedraging heeft verricht?
Kunnen de gedragingen worden gekwalificeerd als plichtsverzuim?
Kunnen de gedragingen de ambtenaar worden toegerekend?
Is de opgelegde straf evenredig aan het gepleegde plichtsverzuim?
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is volgens vaste rechtspraak noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. [10]
Volgens vaste rechtspraak van gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. [11]
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. [12]
Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. [13] Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. [14] Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB moet het bestuursorgaan een onderzoek doen naar mogelijke verminderde toerekenbaarheid indien er aanwijzingen zijn dat het plichtsverzuim (mede) samenhangt met psychische klachten. [15]
Het recht op een eerlijk proces, waaronder begrepen het recht op gelijke proceskansen (equality of arms), als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6 van het EVRM mede ten grondslag ligt, geldt binnen de nationale rechtsorde en evenzeer los van die verdragsbepaling. [16]

Voetnoten

1.Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
2.Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g van het Barp.
4.Op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder andere de uitspraak van 24 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1914).
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), 25 februari 1993, NJ 1933/485 (Funke) en EHRM, 21 februari 1984, NJ 1988/937 (Öztürk).
7.Uitspraak van de CRvB van 25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8813.
8.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895.
9.Uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:755.
10.Uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
11.Uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1914.
12.Uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155.
13.Uitspraak van 3 juni 2010, ECLI:NL:CRvB:2010:BM8443.
14.Uitspraak van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895.
15.Uitspraak van 8 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2253.
16.Uitspraak van 1 oktober 2014, ECLI:RVS:2014:3547.