ECLI:NL:RBMNE:2021:789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
UTR 20/2691
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag woningaanpassing op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiseres, die volledig rolstoelafhankelijk is geworden na een busongeluk, een aanvraag ingediend voor een woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De gemeente Almere heeft deze aanvraag afgewezen, met het argument dat er geschikte woningen beschikbaar waren waar eiseres naar kon verhuizen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in april 2019 daadwerkelijk geschikte woningen beschikbaar waren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag op onzorgvuldig onderzoek berust en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank verplicht de gemeente om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij alle belangen opnieuw moeten worden afgewogen. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 7 augustus 2019 voor een woningaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 17 december 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is verschenen, de echtgenoot van eiseres en de heer [A] .

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres, geboren op [1956] , is als gevolg van een busongeluk in juli 2018 volledig rolstoelafhankelijk geworden. In augustus 2018 is eiseres voor klinische revalidatie overgeplaatst naar [revalidatiecentrum] ( [plaats 1] ) waar zij tot 10 januari 2019 heeft verbleven. [1]
1.1
Op 26 september 2018 is namens eiseres bij het wijkteam een melding gedaan met een ondersteuningsvraag. Eiseres wil een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing. In november 2018 heeft in dat kader het eerste huisbezoek plaatsgevonden. [2] Op 25 april 2019 heeft een tweede huisbezoek plaatsgevonden. Op 17 juli 2019 heeft verweerder een persoonlijk ondersteuningsplan naar eiseres verzonden. Op 7 augustus 2019 heeft eiseres een aanvraag voor een woningaanpassing ingediend.
1.2.
In het ondersteuningsplan staat dat het onderzoek in de periode van 27 mei 2019 tot en met 12 juni 2019 heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar
(23 april 2020) verklaard dat eiseres in september 2018 een melding heeft gedaan, dat zij in januari 2019 naar huis is gegaan en dat het onderzoek op dat moment al gaande was. Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat er in diezelfde periode woningen beschikbaar waren die voor eiseres geschikt te maken waren. In het e-mailbericht van de gemachtigde van eiseres van
27 februari 2020 staat dat partijen op 4 december 2019 hebben afgesproken dat verweerder per april 2019 beoordeelt of er voor eiseres geschikte dan wel geschikt te maken woningen beschikbaar waren.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 8, vijfde lid, van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Almere 2018 en artikel 8, eerste lid, sub b en c van de Beleidsregels voorzieningen Wmo en Jeugd Almere 2018.
Volgens verweerder is het verhuisprimaat van toepassing, wat betekent dat verhuizen naar een andere woning adequaat is en goedkoper dan de door eiseres gewenste woningaanpassing. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er op redelijke termijn, vier geschikte of geschikt te maken woningen, voor eiseres beschikbaar zijn. Deze vier woningen betreffende de volgende woningen:
- [adres 1] te [plaats 2] ;
- [adres 2] te [plaats 2] ;
- Bouwnummer [nummer 1] van het project [project] , [plaats 2] .
- Bouwnummer [nummer 2] van het project [project] , [plaats 2] .
3. Op 4 december 2019 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Daarbij is onder meer afgesproken dat verweerder een bouwkundig-ergonomisch adviesrapport zal opvragen bij de heer [B] ( [B] ), werkzaam als ergotherapeut en bouwkundig ingenieur. [B] heeft in zijn adviesrapport van 19 december 2019 – kort gezegd – geconcludeerd dat alleen de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] voor eiseres geschikt te maken zijn en dat de kosten daarvoor beduidend lager [3] liggen dan de begrootte kosten voor aanpassing van de huidige woning [4] van eiseres. Eiseres heeft met een reactie van [C] (bouwkostenadviseur) van 22 januari 2020 op het adviesrapport van [B] gereageerd. Hierop heeft [B] weer op 14 februari 2020 gereageerd en de kosten voor aanpassing van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] opnieuw berekend. [5] Bij e-mailberichten van 27 februari 2020 en 9 maart 2020 heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] 2020 niet als daadwerkelijk beschikbare woningen kunnen worden aangemerkt, omdat deze al op 29 maart 2019 en 26 april 2019 waren verkocht.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Volgens verweerder heeft hij inzichtelijk gemaakt dat er gedurende het onderzoek voldoende koopwoningen beschikbaar waren die geschikt te maken waren. Dat de woningen niet voor lange duur beschikbaar blijven is inherent aan de marktontwikkeling binnen de gemeente Almere, omdat de huizenmarkt een continue proces van wijzigingen is. Het is niet aan verweerder om ervoor te zorgen dat woningen beschikbaar blijven, maar om aannemelijk te maken dat er alternatieve oplossingen zijn voor de beperkingen van de betrokkene die binnen een aanvaardbare termijn beschikbaar zijn en geschikt te maken zijn. Verweerder stelt dat hij dat aannemelijk heeft gemaakt. De peildatum “april 2019” ziet volgens verweerder op de datum waarop woningen te koop werden aangeboden en die op dat moment geschikt te maken waren.
5. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in april 2019, voldoende concreet aan te wijzen woningen waren die geschikt dan wel eenvoudig geschikt te maken waren. Dit maakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is genomen. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 mei 2014 [6] . Eiseres stelt dat de door verweerder genoemde woningen aan de [adres 1] en [adres 2] feitelijk niet beschikbaar waren, omdat deze zo kort te koop stonden dat zij voor eiseres niet daadwerkelijk bereikbaar waren.
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat het voor haar wel mogelijk moet zijn om daadwerkelijk te beoordelen of de woning geschikt is en of een verhuizing ook realistisch is. Als een woning zo snel verkocht is, dan is daar feitelijk geen mogelijkheid voor. Als verweerder niet aannemelijk kan maken dat er ten tijde van belang geschikte of geschikt te maken woningen daadwerkelijk beschikbaar waren, dan moet hij de kosten voor aanpassing van de huidige woning vergoeden, aldus eiseres.
Subsidiair voert eiseres aan dat verweerders kostenvergelijking tussen het aanpassen van de huidige woning en het aanpassen van de geschikt te maken woningen niet deugdelijk is opgesteld.
6. De rechtbank stelt voorop dat bij de vraag of verweerder het verhuisprimaat aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen, de situatie ten tijde van de behandeling van de aanvraag van eiseres
als uitgangspunt heeft te gelden. [7] Tussen partijen is niet in geschil dat verweerders onderzoek langer dan gebruikelijk heeft geduurd en dat het eiseres niet wordt tegengeworpen dat zij met de verbouwing van haar huidige woning is begonnen. Partijen hebben op 4 december 2019 afgesproken dat verweerder zal onderzoeken of er in april 2019 geschikte of geschikt te maken woningen waren en dat hij op grond daarvan zal beoordelen of het verhuisprimaat van toepassing is. Daarom moet worden uitgegaan van april 2019 als peildatum.
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB komt het zogeheten verhuisprimaat als zodanig niet in strijd met de Wmo. [8] Wel moet steeds de vraag worden beantwoord of met de toepassing van dit primaat in een concreet geval een passende bijdrage als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo wordt geleverd. Het onderzoek van de gemeente betreft de beperkingen van de aanvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere relevante feiten en omstandigheden. De gemeente zal deze feiten en omstandigheden moeten inventariseren en een belangenafweging moeten maken. [9] Bij die belangenafweging moet verweerder onder andere onderzoeken of er – ten tijde van belang – concrete passende woningen beschikbaar waren. [10]
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in april 2019 geschikte dan wel (eenvoudig) geschikt te maken woningen beschikbaar waren waarnaar eiseres zou kunnen verhuizen. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres onweersproken heeft aangevoerd dat de woning aan de [adres 1] al op 29 maart 2019 was verkocht, zodat deze woning, nog los van de vraag of deze geschikt te maken was, feitelijk al niet meer beschikbaar was in april 2019. Eiseres heeft verweerder hier in haar e-mailberichten van
27 februari en 9 maart 2020 al op gewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder hier niet op gereageerd, maar slechts volstaan met de opmerking dat woningen in [plaats 2] nu eenmaal snel verkocht worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het aanwijzen van de woning aan de [adres 1] geen realistische oplossing heeft aangedragen en deze niet als een passende bijdrage of compenserende voorziening voor de beperkingen van eiseres heeft mogen aanmerken. Hetzelfde geldt voor de woning aan de [adres 2] . Hoewel deze woning enkele weken in april 2019 te koop heeft gestaan, acht de rechtbank deze periode dermate kort dat verweerder dit ook niet als een realistische oplossing had kunnen aandragen. Bovendien kan niet worden gezegd dat eiseres een redelijke termijn is gegund om – anders dan alleen bouwtechnisch - te beoordelen/bekijken of de door verweerder aangewezen en beweerdelijk beschikbare woning voor haar geschikt was dan wel tegen geringe kosten geschikt te maken was
.De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraken van de CRvB van 14 mei 2014 en 9 december 2009. [11] De beroepsgrond van eiseres slaagt. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van de subsidiaire beroepsgrond.
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op onzorgvuldig onderzoek en een ondeugdelijke belangenafweging berust. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, nu verweerder een afweging dient te maken van alle belangen en de uitkomst hiervan niet vaststaat. Om deze reden bestaat evenmin aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Gelet op aard en omvang van het door verweerder nog te verrichten onderzoek ziet de rechtbank geen ruimte voor toepassing van de bestuurlijke lus. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met in achtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder niet aan eiseres tegenwerpt dat zij al met het aanpassen van haar huidige woning is begonnen, maar dat onduidelijk is in hoeverre verweerder deze omstandigheid in de belangenafweging heeft meegewogen. De rechtbank geeft verweerder in overweging om hier in het nieuw te nemen besluit uitdrukkelijk op in te gaan.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing uitgesproken op 1 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
- de griffier is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen -

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Medische rapportage van JPH Consult.
2.Zie verweerschrift in bezwaar
3.Op p.13 van het adviesrapport staat dat de kosten voor aanpassing van [adres 1] ongeveer
4.€ 184.505,62.
5.Op p.10 van het tweede adviesrapport staat dat de kosten voor aanpassing zijn: € 25.295,82 ( [adres 1] ) en € 21.683,82 ( [adres 2] ).
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1662).
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:702).
9.Zie de uitspraken van de CRvB van 9 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6971) en van
10.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1662).
11.Zie de uitspraak van de CRvB zoals genoemd in noot 6 en 9 en de uitspraak van 9 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK6964).