ECLI:NL:CRVB:2014:1662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
12-2502 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de geschiktheid van de woning van appellante en het verhuisprimaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, dat betrekking heeft op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die lijdt aan mobiliteitsproblemen door multiple sclerose, heeft in het verleden een woonvoorziening aangevraagd voor aanpassingen aan haar woning. Het Dagelijks Bestuur heeft echter een verhuisprimaat opgelegd, wat inhoudt dat appellante zou moeten verhuizen naar een andere, meer geschikte woning. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat er geen adequate alternatieven zijn aangeboden en dat het Dagelijks Bestuur niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid van geschikte woningen.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Dagelijks Bestuur niet heeft aangetoond dat er op het moment van de aanvraag van appellante, in juni 2010, geschikte woningen beschikbaar waren. De Raad oordeelt dat het verhuisprimaat niet kan worden tegengeworpen aan appellante, omdat het Dagelijks Bestuur niet heeft voldaan aan de verplichting om te onderzoeken of er alternatieven waren. De Raad vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep van appellante gegrond. Tevens wordt het Dagelijks Bestuur veroordeeld tot het vergoeden van de kosten voor woningaanpassingen, inclusief schadevergoeding voor de vertraging in de uitbetaling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te handelen bij het toepassen van beleid zoals het verhuisprimaat, en om de belangen van kwetsbare burgers, zoals appellante, adequaat te behartigen. De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat appellante recht heeft op een persoonsgebonden budget voor de noodzakelijke woningaanpassingen.

Uitspraak

12/2502 WMO
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
21 maart 2012, 11/4334 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (Dagelijks Bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Appellante is met haar partner verschenen, bijgestaan door mr. Vermaat. Het Dagelijks Bestuur heeft zich - met bericht - niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij appellante, geboren [in] 1964, is onder meer sprake van mobiliteitsproblemen ten gevolge van in 2000 gediagnosticeerde multiple sclerose. Appellante woont sinds 1986 in haar eigen eengezinswoning aan de [adres 1] in [woonplaats]. Dit is een kleine hoekwoning met trap en tuin, nabij het winkelcentrum. De ouders van appellante, die in dezelfde straat wonen, verlenen aan haar mantelzorg. Vanaf 2010 maakt appellante binnen- en buitenshuis gebruik van onder meer een rolstoel en scootmobiel.
1.2.
Appellante ondervindt beperkingen ten aanzien van het (trap)lopen, (op)staan, bewegen, dragen en tillen van spullen, conditie en evenwicht. In verband daarmee heeft appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) op
14 oktober 2008 een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van diverse woningaanpassingen aan de woning aan de [adres 1]. Tijdens het onderzoek om deze woning aan te passen, heeft appellante besloten te verhuizen naar een gelijkvloers koopappartement aan de [adres 2] in [woonplaats 2]. Hiervan heeft appellante het Dagelijks Bestuur op 8 april 2009 op de hoogte gesteld. Vervolgens heeft appellante een woonvoorziening aangevraagd in de vorm van diverse woningaanpassingen aan dit appartement.
1.3.
Bij besluiten van 29 oktober 2009 en 23 november 2009 heeft het Dagelijks Bestuur aan appellante naast een aantal woningaanpassingen in natura een financiële tegemoetkoming voor diverse woningaanpassingen ten behoeve van het appartement aan de [adres 2] toegekend ter hoogte van € 15.534,06 en € 2.030,34. Ook is aan appellante in verband met de verhuizing naar dit appartement een tegemoetkoming in de kosten van verhuis- en inrichtingskosten verstrekt ter hoogte van € 2.640,-. In totaal bedraagt de financiële tegemoetkoming € 20.204,40.
1.4.
Appellante heeft afgezien van de koop van het appartement aan de [adres 2]. Nadien heeft appellante het Dagelijks Bestuur de vraag gesteld of het mogelijk is om haar een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken voor het aanpassen van haar woning aan de [adres 1], waarbij de hoogte van het pgb gelijk is aan de kosten van de aanpassingen van het appartement aan de Treslongstaete. Appellante heeft vervolgens in een formulier van 3 juni 2010 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van bouwkundige aanpassingen in/aan de woning aan de [adres 1] en voor een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting.
1.5.
Het Dagelijks Bestuur heeft zich over deze aanvraag laten adviseren door Scio Consult. In een rapport van 27 juli 2010 adviseert het Scio Consult het verhuisprimaat op te leggen of de woning aan te passen volgens het door Scio Consult opgestelde programma van eisen. Volgens het rapport moet de goedkoopst langdurig passende oplossing worden gezocht in een volledig gelijkvloerse woonsituatie of eventueel een woonsituatie uitgevoerd met een rolstoelgeschikte plateaulift. De totale bouw- en stichtingskosten komen uit op € 62.322,17 (inclusief BTW), exclusief legeskosten.
1.6.
Bij besluit van 10 augustus 2010 heeft het Dagelijks Bestuur aan appellante zowel een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing toegekend ter hoogte van € 25.000,-, als een financiële tegemoetkoming toegekend voor tijdelijke huisvesting. Hierbij heeft het Dagelijks Bestuur rekening gehouden met het verhuisprimaat omdat appellante eerder van plan was te verhuizen naar een gelijkvloers appartement, haar huidige woning moeilijk en slechts tegen zeer hoge kosten aanpasbaar is en in de regio voldoende aanbod is van goedkoper aan te passen appartementen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het Dagelijks Bestuur het besluit van
10 augustus 2010 gewijzigd, in die zin dat in plaats van een financiële tegemoetkoming, aan appellante een pgb zal worden verstrekt ter hoogte van € 25.000,-.
1.8.
Bij besluit van 19 april 2011 (het bestreden besluit) heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 10 augustus 2010, niet-ontvankelijk en het bezwaar, voor zover gericht tegen het besluit van 21 oktober 2010, ongegrond verklaard. Hieraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het verhuisprimaat geldt, omdat de kosten van aanpassing van de woning aan de [adres 1] meer bedragen dan € 25.000,-. Het is niet aannemelijk dat appellante, al dan niet met een urgentieverklaring, geen adequate huurwoning kan krijgen, dan wel een adequate koopwoning kan kopen. Bij wijze van uitzondering is aan appellante, in plaats van de financiële tegemoetkoming die geldt indien iemand ondanks het opgelegde verhuisprimaat weigert om te verhuizen, een bedrag van
€ 25.000,- verstrekt. Er bestaat geen aanleiding om nog verder af te wijken van dit beleid.
2.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellante om haar moverende redenen van de koop van het appartement aan de Treslongstaete heeft afgezien, appellante besloten heeft haar eigen woning te gaan verbouwen en appellante niet is ingegaan op het advies van het Dagelijks Bestuur om een aangepaste woning aan de [adres 3] in [woonplaats 3] te bekijken. Onder deze omstandigheden heeft het Dagelijks Bestuur de toepassing van het verhuisprimaat als gegeven mogen beschouwen, in de zin dat er ten opzichte van de huidige woning van appellante meer geschikte woningen beschikbaar waren en dat nader onderzoek hiernaar niet meer was aangewezen. Niet kan worden geoordeeld dat het Dagelijks Bestuur, door in afwijking van het gehanteerde beleid inzake het verhuisprimaat een tegemoetkoming te verstrekken van € 25.000,-, heeft gehandeld in strijd met de compensatieplicht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat toepassing kon worden gegeven aan het verhuisprimaat omdat elders een woning beschikbaar zou zijn. Het ligt op de weg van het Dagelijks Bestuur om met stukken onderbouwd aan te geven dat ten tijde van de tweede aanvraag, op 3 juni 2010, een of meer, - nu en in de toekomst geschikte - woningen beschikbaar waren die tegen minder kosten aan de beperkingen van appellante konden worden aangepast. Nu het gaat om een nieuwe aanvraag, had het Dagelijks Bestuur opnieuw moeten beoordelen of het verhuisprimaat gehanteerd kon worden. Bij de uitgevoerde beoordeling heeft het Dagelijks Bestuur niet naar beschikbare geschikte woningen gekeken en heeft het ook geen enkele concrete woning genoemd. Het verhuisprimaat kan dan ook niet aan appellante worden tegengeworpen en de kosten van de woningaanpassing moeten dan ook op grond van de Wmo aan appellante worden vergoed.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad is van oordeel dat het door het Dagelijks Bestuur gehanteerde verhuisprimaat, zoals neergelegd in artikel 4.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning ISD Bollenstreek 2009 en zoals is weergegeven in de aangevallen uitspraak, als zodanig niet in strijd komt met de artikelen 4 en 5 van de Wmo. Dit laat onverlet dat de vraag of de toepassing van dit primaat in een concreet geval een voorziening is die voldoet aan de in artikel 4, eerste lid, van de Wmo bedoelde compensatieplicht, slechts kan worden beantwoord op grond van een onderzoek naar de beperkingen van de aanvrager, de bouw- en woontechnische kenmerken van zijn woning en alle andere voor die beoordeling relevante feiten en omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van aangepaste of eenvoudiger aan te passen andere woonruimten.
4.2.
De Raad stelt voorop dat bij de vraag of het Dagelijks Bestuur het verhuisprimaat aan appellante heeft kunnen tegenwerpen, de situatie ten tijde van de behandeling van de aanvraag van 3 juni 2010 als uitgangspunt heeft te gelden. Door het afzien van de koop van het appartement aan de Treslongstaete is immers een door het Dagelijks Bestuur te beoordelen nieuwe feitelijke situatie ontstaan en heeft het Dagelijks Bestuur, naar niet is betwist, appellante daarbij gewezen op de noodzaak van het indienen van een nieuwe aanvraag.
4.3.
Het onderzoek van het Dagelijks Bestuur dat op de nieuwe aanvraag is gevolgd, is evenwel in het geheel niet gericht geweest op de vraag of er op dat moment andere aangepaste of eenvoudiger aan te passen woningen beschikbaar waren. Het door het Dagelijks Bestuur tijdens de hoorzitting ingenomen standpunt dat een dergelijk onderzoek achterwege zou kunnen blijven omdat appellante in het verleden (ten tijde van de eerste aanvraag op
14 oktober 2008) zelf al naar dergelijke woningen heeft gezocht en zelfs bijna is verhuisd, volgt de Raad niet. Ook acht de Raad de informatie over de woning aan de [adres 3] te [woonplaats 3] onvoldoende concreet. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat het Dagelijks Bestuur appellante ten tijde in geding, dus ten tijde van de behandeling van haar tweede aanvraag, in het geheel geen concrete passende woningen heeft aangewezen waarnaar zij zou kunnen verhuizen. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.4.
Het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend. Hieruit volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van appellante gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd.
4.5.
Ter zake van de vraag of het Dagelijks Bestuur in de gelegenheid wordt gesteld het in het bestreden geconstateerde gebrek te herstellen overweegt de Raad het volgende. Het Dagelijks Bestuur was reeds ten tijde van het bestreden besluit van opvatting dat de woning die appellante bewoonde voor haar niet geschikt was en dat het noodzakelijk was dat op korte termijn tot een oplossing voor de door appellante ondervonden problemen diende te worden gekomen. Voorts is niet in geschil dat appellante in bezwaar er bij het Dagelijks Bestuur expliciet op heeft aangedrongen dat er onderzoek zou plaatsvinden naar de beschikbaarheid van geschikte of geschikt te maken woningen. Door niet te onderzoeken of er geschikte of geschikt te maken woningen voor appellante waren, heeft het Dagelijkst Bestuur, zoals hiervoor reeds overwogen, een onrechtmatig besluit genomen. Dit had tot gevolg dat apellante buiten haar schuld in een positie raakte waarin zij gedwongen was haar eigen woning aan te passen. Zij heeft hierbij rekening gehouden met het programma van eisen opgesteld door Scio Consult, als bedoeld in 1.5.
4.6.
In de hiervoor geschetste situatie kan van het bieden van de gelegenheid om het in het bestreden besluit geconstateerde gebrek te herstellen geen sprake zijn. Een onderzoek waaruit zou blijken dat er destijds wel voor appellante geschikte of geschikt te maken woningen waren, kan onder de voren geschetste omstandigheden niet tot gevolg hebben dat het Dagelijks Bestuur niet gehouden zou zijnde verrichte woningaanpassing te vergoeden. De Raad zal zelf het geschil beslechten, omdat zij over voldoende gegevens beschikt.
4.7.
De Raad zal zelf in de zaak voorzien, door te bepalen dat appellante in aanmerking komt voor een pgb van het door Scio Consult begrote bedrag van € 62.322,17 verminderd met de reeds in verband met de woningaanpassing van de woning aan de [adres 1] in deze procedure door het Dagelijks Bestuur aan appellante toegekende en uitbetaalde bedragen.
4.8.
Ten aanzien van het verzoek van appellante om schadevergoeding overweegt de Raad dat met het voorgaande is gegeven dat appellante schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde uitbetaling van de kosten voor de woningaanpassingen. Op het Dagelijks Bestuur rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De eerste dag waarop over het niet tijdig, onder 4.5 opgenomen, betaalbaar gestelde bedrag wettelijke rente is verschuldigd, wordt gesteld op 10 augustus 2010, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
5.
De Raad ziet aanleiding het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.922,- voor verleende rechtsbijstand en € 400,- voor de kosten van de door appellante in beroep ingeschakelde deskundige.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • voorziet zelf in de zaak als overwogen onder 4.7;
  • veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 3.322,-;
- bepaalt dat het Dagelijks Bestuur aan appellante het door haar in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en A.J. Schaap en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2014.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt

HD