In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek, dat betrekking heeft op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die lijdt aan mobiliteitsproblemen door multiple sclerose, heeft in het verleden een woonvoorziening aangevraagd voor aanpassingen aan haar woning. Het Dagelijks Bestuur heeft echter een verhuisprimaat opgelegd, wat inhoudt dat appellante zou moeten verhuizen naar een andere, meer geschikte woning. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening is dat er geen adequate alternatieven zijn aangeboden en dat het Dagelijks Bestuur niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de beschikbaarheid van geschikte woningen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het Dagelijks Bestuur niet heeft aangetoond dat er op het moment van de aanvraag van appellante, in juni 2010, geschikte woningen beschikbaar waren. De Raad oordeelt dat het verhuisprimaat niet kan worden tegengeworpen aan appellante, omdat het Dagelijks Bestuur niet heeft voldaan aan de verplichting om te onderzoeken of er alternatieven waren. De Raad vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep van appellante gegrond. Tevens wordt het Dagelijks Bestuur veroordeeld tot het vergoeden van de kosten voor woningaanpassingen, inclusief schadevergoeding voor de vertraging in de uitbetaling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te handelen bij het toepassen van beleid zoals het verhuisprimaat, en om de belangen van kwetsbare burgers, zoals appellante, adequaat te behartigen. De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat appellante recht heeft op een persoonsgebonden budget voor de noodzakelijke woningaanpassingen.