ECLI:NL:RBMNE:2021:5469

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2599
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake OVW-periodieken en toekenning duuraanspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2021 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van eiseres, die aanspraak maakte op Onvermijdelijk Verzwarende Omstandigheden (OVW) periodieken. Eiseres had eerder, op 9 april 2018, een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om terug te komen van besluiten van 16 december 2014, waarin werd bepaald dat geen aanspraak kon worden gemaakt op OVW-periodieken. De rechtbank oordeelde dat het herzieningsverzoek terecht was afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit van 2014, waardoor dit besluit in rechte vaststond.

De rechtbank overwoog dat eiseres ten onrechte dacht dat zij samen met een groep collega’s procedeerde en dat zij niet op de hoogte was van het besluit van 16 december 2014. De rechtbank concludeerde dat het herzieningsverzoek gelijkgesteld moest worden aan een herhaalde aanvraag, en dat er geen aanleiding was om het besluit van 2014 te herzien. Eiseres had vanaf 9 april 2018 aanspraak op OVW-periodieken, maar de rechtbank vond dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A.M. Bot).

Procesverloop

1. Op 9 april 2018 heeft mr. D.C. Coppens (Coppens) voor een groep medewerkers, waaronder eiseres, de korpschef verzocht om terug te komen van de besluiten van 16 december 2014 (herzieningsverzoek). De besluiten van 16 december 2014 gaan over de eventuele aanspraken op periodieken Onvermijdelijk Verzwarende Omstandigheden (OVWperiodieken) en de (na)betaling daarvan als gevolg van de overgang naar het LFNP per 1 januari 2012. In deze brief heeft Coppens met betrekking tot de aanspraak op OVWperiodieken voor deze groep medewerkers ook een ‘aanvraag toekenning duuraanspraak’ (verzoek duuraanspraak) gedaan.
1.1.
Op 19 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder het herzieningsverzoek afgewezen en naar aanleiding van het verzoek duuraanspraak besloten dat eiseres vanaf 9 april 2018 aanspraak maakt op OVWperiodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
In het besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 9 augustus 2021 heeft eiseres nog aanvullende gronden ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2021 op zitting behandeld met behulp van een videoverbinding. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het herzieningsverzoek
2. Verweerder heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2014 zodat dit besluit in rechte vast staat. Volgens verweerder is er geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven voor een herziening en een ander standpunt dan in het besluit van 16 december 2014.
3. De rechtbank moet beoordelen of verweerder het herzieningsverzoek terecht heeft afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In dat kader zal de rechtbank allereerst beoordelen of het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij dacht al jaren mee te procederen met de groep medewerkers en generalisten Intelligence. Na de gewonnen rechtszaak [1] kregen 220 collega’s de OVW-periodieken met volledige terugwerkende kracht. Eiseres zat daar niet bij omdat zij geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen een besluit van 16 december 2014. Nadat eiseres een en ander is gaan uitzoeken kwam zij erachter dat zij het besluit van 16 december 2014 nooit heeft ontvangen.
5. Als een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. [2]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin is geslaagd. Verweerder heeft daarbij mogen wijzen op het feit dat eiseres op 9 april 2018 herziening heeft gevraagd van het besluit van 16 december 2014. Voor zover van belang staat in dit herzieningsverzoek het volgende:
“Ondergetekende, dhr. mr. D.C. Coppens, (…) dient middels deze brief een aanvraag in om herziening van de besluiten d.d. 16 december 2014 waarbij ten aanzien van de op de in de bijlage meegezonden lijst genoemde personen (medewerkers en generalisten intelligence) werd bekend gemaakt dat geen aanspraak kon worden gemaakt op betaling van OVW-periodieken (
productie 1). Namens de op de bijbehorende lijst genoemde personen verzoek ik u om herziening van die besluiten door alsnog vast te stellen dat de op de aangehechte lijst genoemde medewerkers en generalisten intelligence gerekend vanaf 16 december 2014 recht hebben op nabetaling van OVW-periodieken, omdat aan de functie van medewerker dan wel generalist intelligence 24 of meer OVW punten dienen te worden toegekend.“
7. Het feit dat eiseres om herziening heeft gevraagd van het besluit van 16 december 2014 impliceert dat zij dit besluit heeft ontvangen en dat dit besluit, ook in haar eigen visie, inmiddels in rechte vaststaat. Met een herzieningsverzoek wordt immers beoogd dat het bestuursorgaan terugkomt op een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Indien eiseres meende dat zij het besluit van 16 december 2014 nooit had ontvangen, dan had Coppens namens haar in zijn brief van 9 april 2018 verweerder moeten verzoeken het besluit van 16 december 2014 alsnog aan eiseres toe te zenden en/of daartegen namens haar bezwaar moeten maken. Maar dat is niet gebeurd. Dat het herzieningsverzoek niet door eiseres zelf maar door haar gemachtigde is ingediend maakt dit niet anders. De handelingen van haar gemachtigde komen immers voor rekening en risico van eiseres. Verder heeft eiseres aangegeven dat zij dacht dat zij met een groep collega’s al procedeerde tegen het niet toekennen van OVW-periodieken. Maar dit is niet zo. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat eiseres voor het eerst met het indienen van het herzieningsverzoek op 9 april 2018, schriftelijk kenbaar heeft gemaakt dat zij meent recht te hebben op (na)betaling van OVWperiodieken.
8. Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 16 december 2014 in rechte vaststaat. Het herzieningsverzoek van eiseres van 9 april 2018 strekt ertoe dat verweerder terugkomt van dat besluit. Een herzieningsverzoek dient hetzelfde te worden beoordeeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder het herzieningsverzoek terecht onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitspraak van 20 augustus 2020 [3] waarin de CRvB oordeelde dat aan de functies generalist en medewerker Intelligence ten onrechte minder dan 24 OVW-punten zijn toegekend niet als nieuwe feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt. Nieuwe rechtspraak is immers geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. [4] Verweerder hoefde in deze uitspraak dan ook geen aanleiding te zien het besluit van 16 december 2014 te herzien.
10. Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [5] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiseres heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [6] Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd is van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake. Daarbij is van belang dat eiseres vanaf 9 april 2018 aanspraak maakt op OVWperiodieken als ware aan haar functie 24 of meer OVW-punten toegekend.
Ten overvloede
11. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiseres het onrechtvaardig vindt dat de groep collega’s die wel tijdig bezwaar heeft gemaakt, wel recht heeft op OVW-periodieken met terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 januari 2012. Verweerder heeft evenwel toegelicht dat hij geen terugwerkende kracht (voor de periode voor 9 april 2018) op grond van coulance verleent omdat daarmee een precedent wordt geschapen voor toekomstige gevallen waarin ook sprake is van onherroepelijk geworden besluiten. Dit standpunt valt te begrijpen. Desalniettemin zou de rechtbank zich in deze zaak zich kunnen voorstellen, mede gezien de bijzondere en specifieke omstandigheden van dit dossier, dat verweerder uit coulance eiseres (en overige medewerkers en generalisten Intelligence in een vergelijkbare situatie) tegemoet komt en haar net zo behandelt als diegenen die in eerste instantie wel bezwaar hebben gemaakt.
12. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1961.
2.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4206.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1961.
4.Zie punt 4.8 van de uitspraak van de CRvB van 17 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2204.
5.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
6.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.