ECLI:NL:CRVB:2021:1317
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de WAO-uitkering en de beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellant had een herzieningsverzoek ingediend met betrekking tot de beëindiging van zijn WAO-uitkering per 6 januari 2004. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van artikel 4:6 van de Awb, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. Appellant voerde aan dat hij analfabeet was en dat dit niet was meegenomen in de eerdere beoordeling. Hij stelde ook dat zijn klachten een gevolg waren van een bedrijfsongeval, wat volgens hem niet voldoende was onderzocht.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals zijn analfabetisme en de relatie van zijn klachten met het bedrijfsongeval, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt. Deze omstandigheden waren al bekend ten tijde van de eerdere besluiten. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om terug te komen op het besluit van 7 november 2003, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.