ECLI:NL:RBMNE:2021:4352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
7 september 2021
Zaaknummer
UTR 21/515
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen na huwelijk en terugvordering van teveel betaalde AOW

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een AOW-pensioen ontving voor alleenstaanden, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank als verweerder. Eiser was op 13 november 2019 getrouwd, maar zijn echtgenote verbleef tijdelijk in Suriname om een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen. Na haar terugkeer naar Nederland op 1 augustus 2020, heeft de Sociale Verzekeringsbank het AOW-pensioen van eiser herzien naar dat van gehuwden, met terugwerkende kracht tot de huwelijksdatum. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de bezwaargronden van eiser niet heeft meegenomen in het bestreden besluit, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat eiser geen gelijk kreeg over de inhoud van zijn zaak, maar dat de terugvordering van het teveel betaalde AOW-pensioen terecht was. De rechtbank oordeelde dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leefden, ondanks dat zij in de beoordelingsperiode niet samenwoonden. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de wetgever onderscheid maakt tussen gehuwden en ongehuwden.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,- en heeft bepaald dat het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoed moet worden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/515
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.F.X. Roozemond),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding en procesverloop

1. Eiser ontving een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (Aow) voor een alleenstaande.
1.1.
Op 13 november 2019 is eiser getrouwd met [naam] (echtgenote). Eisers echtgenote is na hun huwelijk naar Suriname gegaan om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen voor verblijf bij eiser. Na afgifte daarvan is zij op 1 augustus 2020 naar Nederland gekomen.
1.2.
In het besluit van 24 september 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers Aowpensioen met ingang van 13 november 2019 herzien naar een Aow-pensioen voor gehuwden. In een apart besluit van dezelfde datum heeft verweerder van eiser een bedrag van € 3.152,71 aan teveel betaalde Aow teruggevorderd.
1.3.
In het besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen deze twee besluiten ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.5.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.7.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond omdat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de bezwaargronden van eiser niet heeft meegenomen;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, wat betekent dat eiser wat betreft de inhoud geen gelijk krijgt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiser vergoedt.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel?
3. Eiser voert allereerst aan dat hij op 11 december 2020 de gronden van bezwaar per fax heeft verzonden. Omdat verweerder deze gronden niet heeft betrokken bij het nemen van het bestreden besluit is dit besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4. De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat eiser op 11 december 2020 de gronden van zijn bezwaar per fax naar verweerder heeft gezonden. Verweerder heeft deze gronden niet betrokken bij het nemen van het bestreden besluit. Hieruit volgt dat verweerder dit besluit heeft genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
5. Dit betekent dat beroep gegrond is en dat de rechtbank het bestreden besluit vernietigt. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat eisers argumenten in bezwaar volledig zijn opgenomen in de gronden van beroep en verweerder in het verweerschrift alsnog voldoende gemotiveerd op al eisers argumenten is ingegaan. Dit betekent dat eiser uiteindelijk ongelijk krijgt wat betreft de inhoud van zijn zaak. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
6. Eiser voert aan dat hij in de te beoordelen periode als ongehuwd moet worden aangemerkt omdat hij in die periode geen gezamenlijke huishouding met zijn echtgenote voerde omdat zij in Suriname wachtte op afgifte van een mvv. Subsidiair stelt eiser dat zij na hun huwelijk duurzaam gescheiden leefden.
7. De Aow [1] kent twee categorieën pensioengerechtigden: de gehuwde en de ongehuwde. Voor deze categorieën gelden normbedragen van 50% respectievelijk 70% van het netto-minimumloon per maand. Eiser komt door zijn huwelijk op grond van artikel 9 van de Aow in principe in aanmerking voor een Aow-pensioen van 50%.
7.1.
Dit zou anders kunnen zijn als eiser, ondanks zijn huwelijk als ongehuwd aangemerkt kan worden. Er moet dan sprake zijn van een situatie waarin eiser en zijn echtgenote duurzaam gescheiden van elkaar leven. [2] In de rechtspraak is aan de term duurzaam gescheiden invulling gegeven. Er moet sprake zijn van een situatie dat mensen die getrouwd zijn een leven leiden alsof zij niet meer met elkaar getrouwd zijn, waarbij in elk geval één van hen dit wil en deze situatie ook als bestendig ziet. Of van deze situatie sprake is zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden. Over het algemeen kan worden aangenomen dat na een huwelijk mensen de intentie hebben om − al dan niet op termijn – samen te leven. Maar niet is uit te sluiten dat er vanaf de huwelijksdatum sprake is van een situatie waarin mensen duurzaam gescheiden leven. Of sprake is van zo’n situatie moet ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken. [3] Verder volgt uit de rechtspraak dat een echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [4]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden blijkt dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam van elkaar gescheiden leven. Er is ook geen sprake van de situatie dat eiser en zijn echtgenote niet wilden gaan samenleven. Daarvoor is van belang dat uit de stukken blijkt dat eiser nadat hij op 13 november 2019 is getrouwd, juist graag invulling wilde geven aan zijn huwelijk. Uit het feit dat eisers echtgenote naar Suriname is teruggekeerd en daar een mvv heeft gevraagd voor verblijf bij eiser, volgt immers dat zij in Nederland wilden gaan samenleven. Dit doen zij ook vanaf de binnenkomst van eisers echtgenote in Nederland in augustus 2020. Hieruit volgt al dat er geen sprake is van een situatie waarin eiser en zijn echtgenote vanaf hun huwelijk duurzaam gescheiden leefden of niet wilden gaan samenleven.
7.3.
Over eisers stelling dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding overweegt de rechtbank dat dit voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant is. Anders dan bij een gezamenlijke huishouding, is voor duurzaam gescheiden leven van met elkaar gehuwden niet doorslaggevend of de partners al dan niet met elkaar samenwonen. Bepalend is of de echtelijke samenleving al dan niet is verbroken. Zoals hiervoor overwogen is dat niet het geval, ook al woonden eiser en zijn echtgenote in de te beoordelen periode niet samen.
Is er sprake van ongelijke behandeling/strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel met het evenredigheidsbeginsel vanwege ongelijke behandeling tussen gehuwd samenwonenden en ongehuwd samenwonenden.
9. De wetgever heeft gekozen voor een stelsel waarin de situatie van gehuwden en die van ongehuwden niet als gelijk wordt beoordeeld, zij het dat daarop een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. De wetgever heeft de hem toekomende beoordelingsvrijheid niet overschreden door onderscheid te maken tussen enerzijds gehuwden en anderzijds ongehuwden. Het verschil in behandeling tussen gehuwden en niet gehuwden houdt verband met het feit dat gehuwden op grond van de wet een afdwingbare zorgverplichting naar elkaar hebben. De sociaal-economische band tussen gehuwden die onder meer hieruit voortvloeit, is in zijn algemeenheid dwingender en hechter dan die tussen ongehuwden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel wordt daarom verworpen. [5]
Conclusie
10. Hieruit volgt dat verweerder op grond van de Aow verplicht was om het aan eiser toegekende Aowpensioen met ingang van 13 november 2019 te herzien [6] naar een gehuwdenpensioen en het teveel betaalde Aow-pensioen van eiser terug te vorderen. [7]
Zoals door eisers echtgenote op zitting toegelicht, was van kwade wil geen sprake. Eiser deed wat hem was verteld, namelijk het inlichten van instanties (zoals verweerder) toen zijn echtgenote weer in Nederland was. Dit is echter geen fout van verweerder, zodat terecht is herzien en teruggevorderd.
11. Eisers stelling dat verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de terugvordering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Aow-toeslag slaagt niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om eiser zo’n toeslag toe te kennen omdat deze toeslag met ingang van januari 2015 is afgeschaft.
12. De herziening en terugvordering van de Aow vloeien voort uit de wet zodat het beroep van eiser op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht alleen al daarom niet kan slagen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 748,-).
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald (€ 49,-) vergoeden.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, van de Aow.
2.Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de Aow.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2266.
4.Zie punt 4.4. van de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:330.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3568 en de uitspraak van 7 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3542.
6.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Aow.
7.Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Aow.