7.3.Over eisers stelling dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding overweegt de rechtbank dat dit voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant is. Anders dan bij een gezamenlijke huishouding, is voor duurzaam gescheiden leven van met elkaar gehuwden niet doorslaggevend of de partners al dan niet met elkaar samenwonen. Bepalend is of de echtelijke samenleving al dan niet is verbroken. Zoals hiervoor overwogen is dat niet het geval, ook al woonden eiser en zijn echtgenote in de te beoordelen periode niet samen.
Is er sprake van ongelijke behandeling/strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel met het evenredigheidsbeginsel vanwege ongelijke behandeling tussen gehuwd samenwonenden en ongehuwd samenwonenden.
9. De wetgever heeft gekozen voor een stelsel waarin de situatie van gehuwden en die van ongehuwden niet als gelijk wordt beoordeeld, zij het dat daarop een uitzondering wordt gemaakt als er sprake is van duurzaam gescheiden leven van gehuwden. Die situatie doet zich hier echter niet voor. De wetgever heeft de hem toekomende beoordelingsvrijheid niet overschreden door onderscheid te maken tussen enerzijds gehuwden en anderzijds ongehuwden. Het verschil in behandeling tussen gehuwden en niet gehuwden houdt verband met het feit dat gehuwden op grond van de wet een afdwingbare zorgverplichting naar elkaar hebben. De sociaal-economische band tussen gehuwden die onder meer hieruit voortvloeit, is in zijn algemeenheid dwingender en hechter dan die tussen ongehuwden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel dan wel het evenredigheidsbeginsel wordt daarom verworpen.
10. Hieruit volgt dat verweerder op grond van de Aow verplicht was om het aan eiser toegekende Aowpensioen met ingang van 13 november 2019 te herziennaar een gehuwdenpensioen en het teveel betaalde Aow-pensioen van eiser terug te vorderen.
Zoals door eisers echtgenote op zitting toegelicht, was van kwade wil geen sprake. Eiser deed wat hem was verteld, namelijk het inlichten van instanties (zoals verweerder) toen zijn echtgenote weer in Nederland was. Dit is echter geen fout van verweerder, zodat terecht is herzien en teruggevorderd.
11. Eisers stelling dat verweerder bij het vaststellen van de hoogte van de terugvordering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de Aow-toeslag slaagt niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om eiser zo’n toeslag toe te kennen omdat deze toeslag met ingang van januari 2015 is afgeschaft.
12. De herziening en terugvordering van de Aow vloeien voort uit de wet zodat het beroep van eiser op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht alleen al daarom niet kan slagen.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en met een waarde per punt van € 748,-).
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald (€ 49,-) vergoeden.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: