ECLI:NL:CRVB:2018:3568
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning ouderdomspensioen AOW en afwijzing overbruggingsuitkering na huwelijk
In deze zaak heeft appellante, gehuwd sinds 27 november 2009, een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een overbruggingsuitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op 17 juli 2015 het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde toegekend, maar de aanvraag voor de overbruggingsuitkering afgewezen. De Svb stelde dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, wat van belang is voor de AOW-toekenning. De rechtbank Den Haag heeft de beroepen tegen deze besluiten ongegrond verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot en dat er sprake is van ongelijke behandeling tussen gehuwden en ongehuwden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante en haar echtgenoot ten tijde van de aanvraag niet als duurzaam gescheiden konden worden aangemerkt. Ondanks dat zij niet samenwoonden, was er nog steeds sprake van contact, bezoeken en een affectieve relatie. De Raad heeft ook overwogen dat het verschil in behandeling tussen gehuwden en ongehuwden gerechtvaardigd is door de zorgverplichting die gehuwden hebben.
De Raad heeft geconcludeerd dat de toekenning van het ouderdomspensioen naar de norm van een gehuwde terecht was en dat de afwijzing van de overbruggingsuitkering ook terecht was, omdat appellante geen inkomensgegevens van haar echtgenoot had verstrekt. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak is bevestigd.