ECLI:NL:RBMNE:2021:271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van kinderbijslag wegens onvoldoende onderhoudsbijdrage door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank en eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder. Eiseres had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar recht op kinderbijslag voor haar vier kinderen, die sinds oktober 2018 in een pleeggezin wonen. De Sociale Verzekeringsbank had in een primair besluit van 3 juni 2020 en een bestreden besluit van 27 augustus 2020 vastgesteld dat eiseres niet aan de minimale onderhoudsbijdrage per kind voldeed, wat leidde tot de intrekking van de kinderbijslag.

Tijdens de zitting, die via een skypeverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank vastgesteld dat eiseres niet zelf kan optreden in de procedure vanwege het beschermingsbewind over haar goederen. De bewindvoerder trad op namens eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij de vereiste onderhoudsbijdrage had voldaan, omdat uit de ingediende stukken niet kon worden afgeleid welke uitgaven bij welk kind en kwartaal hoorden. Eiseres had betoogd dat zij wel degelijk had bijgedragen aan het onderhoud van haar kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsstukken onvoldoende waren om dit te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank terecht was, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij aan de onderhoudseisen voldeed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank wees erop dat er geen proceskostenvergoeding aan eiseres werd toegekend, aangezien het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3654

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[A] verbonden aan [bedrijf] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. A. Stoel),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

In het besluit van 3 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres vanaf het eerste kwartaal van 2019 geen kinderbijslag meer krijgt.
In het besluit van 27 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door middel van een skypeverbinding op
27 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres’ (toekomstige) goederen onder bewind zijn gesteld (beschermingsbewind). Dit houdt in dat zij over die goederen niet zelf mag beschikken, wat meebrengt dat zij over die goederen ook niet als formele partij bij de rechtbank kan optreden. [1] De bewindvoerder doet dat in haar plaats. [2] De vertegenwoordiging van de bewindvoerder geldt uitsluitend 'bij de vervulling van zijn taak' en dat betekent dat het bewind alleen gaat over de onder bewind staande goederen. Deze beroepsprocedure gaat over de vraag of er recht is op kinderbijslag. Kinderbijslag is een vermogensbestanddeel en is daarmee aan te merken als een ‘goed’. Het voeren van een procedure over een schuld valt binnen de reikwijdte van de taak van de bewindvoerder. De gemachtigde van eiseres heeft in het beroepschrift en tijdens de zitting verklaard dat hij opdracht heeft gekregen van de bewindvoerder om deze procedure te voeren. De bewindvoerder heeft ook telefonisch aan de griffier bevestigd dat er opdracht is gegeven voor het voeren van deze procedure. De rechtbank merkt de bewindvoerder dus aan als de formele procespartij, maar voor de leesbaarheid van deze uitspraak verwijst zij naar [eiseres] als ‘eiseres’.
Wat aan deze procedure vooraf ging
2. Eiseres is moeder van [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] (hierna: de kinderen). Vanaf 24 oktober 2018 wonen de kinderen niet meer bij haar, maar wonen zij in een pleeggezin. Zij zijn alle vier minderjarig.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij terecht het recht op kinderbijslag van eiseres voor de kinderen vanaf het eerste kwartaal van 2019 heeft ingetrokken, omdat zij in een pleeggezin wonen. Uit de door eiseres opgestuurde overzichten en bewijsstukken blijkt niet dat eiseres ten minste € 425,- per kind per kwartaal vanaf 1 januari 2019 en € 433,- per kind per kwartaal vanaf 1 januari 2020 [3] aan onderhoudsbijdrage betaalt.

Standpunt eiseres

4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de minimale onderhoudsbijdrage per kind vanaf het eerste kwartaal van 2019. Eiseres verwijst naar haar brief aan de bewindvoerder over haar goederen van 27 juni 2020. Uit deze brief met bijlagen is af te leiden dat zij vanaf het eerste kwartaal van 2019, dan wel in één of meer kwartalen vanaf dat kwartaal, bijdraagt aan het onderhoud van de kinderen. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat zij in een beperkte(re) periode en/of voor minder dan vier kinderen voldoende heeft bijgedragen.
Wat de rechtbank ervan vindt
5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder het recht op kinderbijslag van eiseres voor de kinderen vanaf het eerste kwartaal van 2019 heeft mogen intrekken. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
6. De rechtbank legt dit hierna verder uit. Iemand die is verzekerd voor kinderbijslag heeft recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn of haar huishouden behoort of door hem of haar wordt onderhouden [4] . Dit volgt uit de wet. Partijen zijn het erover eens dat de kinderen van eiseres niet tot haar huishouden behoorden vanaf het eerste kwartaal van 2019.
7. Eiseres kan daarom alleen aanspraak maken op kinderbijslag als zij aannemelijk kan maken dat zij de kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak dient eiseres, voor een kind dat niet tot haar huishouden behoort, op een voor verweerder eenvoudig te controleren wijze - met name door middel van bankoverschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt - aan te tonen of aannemelijk te maken dat zij heeft voldaan aan de voor haar geldende onderhoudsbijdrage [5] .
8. Uit het beleid van verweerder [6] volgt dat er voor de uitvoering van het vereiste van de eenvoudige controleerbaarheid van het aantonen van onderhoudsbijdragen verschillende voorwaarden zijn. Uit het beleid volgt bijvoorbeeld dat bij overschrijving vanuit de verzekerde naar het rekeningnummer van de verzorger van een kind, het bankafschrift voldoende bewijs is voor het aantonen van de betaling. Postpakketten worden niet geaccepteerd als middel om de onderhoudsbijdrage aan te tonen, omdat deze wijze van voldoen van de onderhoudsbijdrage voor verweerder niet te controleren is.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de onderhoudseis van de kinderen heeft voldaan. Er zit een groot aantal facturen en bankafschriften van eiseres in het dossier. Uit deze stukken is niet af te leiden welke uitgaven bij welke van de kinderen, en bij welk kwartaal maand horen. Het is met deze onderbouwing van eiseres voor verweerder niet
eenvoudigte controleren of eiseres aan de onderhoudseis per kind heeft voldaan. Verder heeft de pleegouder van de kinderen aan verweerder laten weten dat eiseres niet voldoende bijdraagt/kan bijdragen in het onderhoud van de kinderen. Tot slot schrijft eiseres in haar e-mail van 23 januari 2021 aan de rechtbank dat de bewindvoerder redelijkerwijs had kunnen weten dat zij het onderhoud voor haar uit huis geplaatste kinderen niet kon betalen. De rechtbank volgt daarom het standpunt van verweerder dat niet is gebleken dat eiseres ten minste € 425,- per kind vanaf 1 januari 2019 en € 433,- per kind vanaf 1 januari 2020 aan onderhoudsbijdrage heeft betaald.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Omdat het beroep ongegrond is, wordt verweerder niet veroordeeld om de proceskosten en het griffierecht van eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2021 door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525, en Hoge Raad 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2738.
2.Artikel 1:441, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Artikel 5, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag
4.Artikel 7, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet
5.Uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:5072) en van 19 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4225).
6.Beleidsregel SB1057