ECLI:NL:RBMNE:2021:2420

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
C/16/520028 / KG ZA 21-206
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkoopprocedures voor jeugdhulp door Gemeente Lelystad en de toepassing van aanbestedingsrechtelijke beginselen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding aangespannen door Stichting Pluryn tegen de Gemeente Lelystad. De zaak betreft de inkoopprocedures van de gemeente voor jeugdhulp, specifiek voor specialistische GGZ en flexible assertive community treatment. Stichting Pluryn betwist de rechtmatigheid van de voorwaarden die de gemeente heeft gesteld voor de tarieven, de intensiteit en de duur van de behandeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente onvoldoende inzicht heeft gegeven in de totstandkoming van de tarieven en dat de voorwaarden met betrekking tot de intensiteit van de behandeling onduidelijk zijn. De gemeente is opgedragen om de gebreken in de inkoopprocedures te herstellen voordat zij deze kan voortzetten. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Stichting Pluryn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gemeente wordt verplicht om de inkoopprocedures te staken totdat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. De proceskosten zijn voor de gemeente, die overwegend ongelijk heeft gekregen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/520028 / KG ZA 21-206
Vonnis in kort geding van 10 juni 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING PLURYN,
gevestigd in Nijmegen,
eiseres,
advocaten mrs. F.J.J. Cornelissen en L. Bras,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend in Lelystad,
gedaagde,
advocaten mrs. M.L. van der Feltz en N.A.D. Groot.
Partijen zullen hierna Stichting Pluryn en Gemeente Lelystad worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben partijen de volgende stukken ingediend:
  • de dagvaarding, met producties 1 tot en met 35,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 19 mei 2021 hebben partijen hun standpunten nader toegelicht – mede aan de hand van pleitnota’s, die deel uitmaken van het procesdossier – en vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat dit kort geding over?

Inleiding
2.1.
Dit kort geding heeft betrekking op inkoopprocedures van Gemeente Lelystad voor jeugdhulp, ter uitvoering van de Jeugdwet (hierna ook: Jw). De procedures, die begin 2021 zijn gestart, zien op meerdere percelen, waarvan hier twee ter discussie staan, namelijk:
- perceel 3b voor specialistische GGZ (hierna: SGGZ); en
- perceel 4c voor
flexible assertive community treatment(hierna: FACT).
2.2.
Deze inkoopprocedures hebben de volgende kenmerken:
a. De inkoopprocedure voor SGGZ is een procedure voor ‘sociale en andere specifieke diensten’, een aanbestedingsprocedure die is geregeld in artikelen 2.38 en 2.39 van de Aanbestedingswet 2012 (hierna: Aw 2012) (hierna: SAS-procedure). Voor deze SAS-procedure heeft Gemeente Lelystad in de ‘Leidraad Jeugdhulp Perceel 3b’ (productie 9 van Stichting Pluryn) een aantal uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en gunningscriteria geformuleerd, die hier niet ter discussie staan. Het tarief is
nieteen gunningscriterium (zie hierna). Gunning leidt tot een raamovereenkomst tussen Gemeente Lelystad en de relevante zorgaanbieders. Gemeente Lelystad wil met (ten hoogste) drie zorgaanbieders contracteren.
b. Voor FACT heeft Gemeente Lelystad een zogenaamde ‘open-houseprocedure’ gebruikt. In dat verband heeft Gemeente Lelystad ‘Leidraad Jeugdhulp Perceel 4c, 4d en 4e’ gepubliceerd (productie 2 van Stichting Pluryn). Bij deze open-houseprocedure gelden geen gunningscriteria aan de hand waarvan inschrijvers worden beoordeeld en gerangschikt. Inschrijvers concurreren in het kader van de procedure dus niet met elkaar. Alle zorgaanbieders die bereid zijn de verlangde jeugdhulp tegen de door Gemeente Lelystad geformuleerde voorwaarden te leveren en aan bepaalde absolute criteria voldoen, worden na inschrijving toegelaten tot een ‘pool’. Zij gelden dan als gecontracteerde zorgaanbieders. De open-houseprocedure wordt niet geregeld in de Aanbestedingswet 2012.
c. In beide inkoopprocedures is een inschrijftermijn bepaald.
d. Bij zowel SGGZ als FACT aanvaarden inschrijvers het door Gemeente Lelystad bepaalde tarief. Hetzelfde geldt ook voor de intensiteit (het aantal uren per week) en de duur (het aantal maanden) van de behandeling. Deze voorwaarden zijn vastgesteld door Gemeente Lelystad en opgenomen in een document met de titel ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’ (productie 4 van Stichting Pluryn).
e. Zodra op grond van een beschikking aan een jeugdige en/of ouder jeugdhulp moet worden verstrekt, kan deze worden afgenomen bij een gecontracteerde zorgaanbieder. Deze heeft volgens de door Gemeente Lelystad geformuleerde voorwaarden een acceptatieplicht. Bij acceptatie komt een overeenkomst tussen de jeugdige en/of ouder enerzijds en de gecontracteerde zorgaanbieder anderzijds tot stand.
2.3.
De vraag die in dit kort geding centraal staat, is of Gemeente Lelystad bij de inkoop van SGGZ en FACT rechtmatige voorwaarden voor de tarieven, de intensiteit van de behandeling en de duur van de behandeling heeft geformuleerd en of dat op rechtmatige wijze is gebeurd. Volgens Stichting Pluryn is dat niet zo. Zij meent dat (a) de voorwaarden met betrekking tot de tarieven, de wijze waarop deze tot stand zijn gekomen en de wijze waarop daarin inzicht is geboden niet voldoen aan de op grond van de Jeugdwet geldende regels rondom tarifering en (b) de voorwaarden met betrekking tot de intensiteit en de duur van de behandeling niet stroken met het aanbestedingsrechtelijke proportionaliteitsbeginsel. Stichting Pluryn stelt zich op het standpunt dat Gemeente Lelystad daarmee onrechtmatig ten opzichte van haar handelt. Met dit kort geding wil zij bereiken dat Gemeente Lelystad de betreffende aanbestedingsprocedures staakt en de voorwaarden opnieuw vaststelt. De voorzieningenrechter zal nu nader ingaan op de feitelijke achtergrond van het geschil.
Het verloop van de inkoopprocedures
2.4.
Gemeente Lelystad is de procedures op 10 februari 2021 gestart door publicatie van documenten op TenderNed, waaronder de in 2.2 genoemde documenten.
2.5.
In de ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’
(productie 4 van Stichting Pluryn) staat onder andere het volgende over SGGZ:
(…)
2.7.
De ‘Voorwaarden Uitvoering Diensten Jeugdwet’ (productie 34 van Stichting Pluryn) bepalen als volgt in verband met ‘cliëntgebonden tijd’:
‘(…)
28.2
De genoemde tarieven zijn tarieven voor alle cliëntgebonden tijd. Onder cliëntgebonden tijd verstaat Opdrachtgever de cliëntcontacttijd, het groepscontacttijd en de indirecte cliëntgebonden tijd.
28.3
Opdrachtgever hanteert een verhouding van directe en indirecte tijd van 80- 20%, waarbij Opdrachtgever uitgaat van 80% direct cliënt- of groepscontacttijd en 20% indirect-cliëntgebonden tijd.
28.4
De gemeente behoudt zich het recht voor om steekproefsgewijs controle uit te voeren op artikel 28.3 en 28.4.’
2.8.
Voor FACT geldt het volgende. In de ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’ (productie 4 van Stichting Pluryn) staat onder andere:
2.9.
Voor FACT geldt dus een trajectfinanciering van € 20.000. In de ‘Voorwaarden Uitvoering Diensten Jeugdwet’ (productie 34 van Stichting Pluryn) staat in dat verband nog het volgende:
‘ARTIKEL 29 TRAJECTFINANCIERING
29.1
Bij de producten waar een trajectfinanciering geldt, kan Opdrachtnemer bij start van de zorg 50% van het totaalbedrag declareren.
29.2
De resterende 50% van het totaalbedrag mag Opdrachtnemer declareren wanneer het traject volledig is afgerond volgens looptijd van de beschikking.
29.3
Wanneer een traject voortijdig wordt beëindigd of afgebroken (om welke reden dan ook), mag Opdrachtnemer de resterende 50% van het totaalbedrag niet gedeclareerd worden.’
2.10.
Voor de betekenis van ‘Cliëntgebonden tijd’ geldt bij FACT hetzelfde als is beschreven in 2.6 en 2.7.
2.11.
Inschrijvers hebben onder andere vragen gesteld over het tarief en de intensiteit en de duur van de behandeling, die door Gemeente Lelystad zijn beantwoord. In de Nota van Inlichtingen van 31 maart 2021 met betrekking tot onder andere SGGZ (productie 16 van Stichting Pluryn) staat onder andere het volgende:
2.12.
Er zijn vervolgvragen gesteld naar aanleiding van antwoorden van Gemeente Lelystad waaruit bleek dat er een kostprijsonderzoek is gedaan. Deze vervolgvragen als volgt beantwoord (productie 16 van Stichting Pluryn):
2.13.
Vragen met betrekking tot de tariefopbouw en de duur van de behandeling zijn door Gemeente Lelystad als volgt beantwoord in de Nota van Inlichtingen van 31 maart 2021 (productie 16 van Stichting Pluryn):
2.14.
Stichting Pluryn heeft gevraagd om het door de Gemeente Lelystad genoemde ‘benchmarkonderzoek’ met betrekking tot het aantal van twee uur per week voor SGGZ. De vraag en het antwoord luiden als volgt:
2.15.
Ook over FACT zijn vragen gesteld. Gemeente Lelystad heeft een met bedrijfsvertrouwelijke informatie gemotiveerde vraag van Stichting Pluryn – die samengevat inhield of Gemeente Lelystad bereid was het aantal van zes uren per week en de duur van zes maanden te laten varen – als volgt beantwoord (productie 23 van Stichting Pluryn):
‘De gemeente blijft bij de gegeven tijd (maximaal 6 uur per gezin per week) per periode (maximaal 6 maanden).’
2.16.
De volgende vervolgvraag van Stichting Pluryn werd door Gemeente Lelystad als volgt beantwoord (productie 23 van Stichting Pluryn):
2.17.
Gemeente Lelystad heeft in een bijlage bij de Nota van Inlichtingen met betrekking tot percelen 4a en 4b (dus niet met betrekking tot percelen 3b en 4c) de volgende nadere informatie opgenomen over de totstandkoming van de tarieven (productie 25 van Stichting Pluryn):
‘Tariefopbouw
De tarieven zijn doorgerekend door een onafhankelijk bureau (Rebel Group te Rotterdam). Bij alle producten is aangegeven waar de tarieven op gebaseerd zijn. Dit betreft bij de meeste producten de tarieven van de huidige contracten (lopend tot 1 juli 2021), met een indexatie. Daarbij zijn de tarieven vergeleken met andere gemeenten, die vergelijkbare producten hebben aanbesteed.
FACT-inzet
De beschreven inzet van FACT Jeugd, is zoals beschreven in de NvI, is gebaseerd op de daadwerkelijke realisatie van het product.
SGGZ-uren
De 2 uur per week voor het product specialistische GGZ, is bedoeld voor de behandeling. De diagnostiek en medicatiecontrole zijn losse producten en vallen niet onder de inzet van het product specialistische GGZ (wat voorheen, in de oude tarifering/aanbesteding wel het geval was). De 2 uur komt tevens overeen met de beschrijving van een gemiddeld behandeltraject door de NZA.
80/20 directe- en indirecte tijd
De verhouding 80/20 is gebruikelijk in den lande. Wij vinden dit een reële verhouding; voor ieder uur kan 12 minuten gebruikt worden voor de indirecte tijd.’
2.18.
Op 22 maart 2021 heeft Stichting Pluryn een klacht ingediend bij het klachtenmeldpunt van Gemeente Lelystad. De inhoud van de klacht – zoals samengevat door het klachtenmeldpunt (productie 28 van Stichting Pluryn) – is:
[dat]
de eisen die de gemeente stelt disproportioneel zijn, omdat ondanks gemotiveerd verzoek van klager de gemeente tot op heden in beide aanbestedingen:
○ geen inzicht geboden is in de totstandkoming van de producten en achterliggende tarieven;
○ ontoereikend antwoord is gegeven op het in de nota van inlichtingen gevraagde;(…)
○ geen inzicht is gegeven in de proportionaliteit van de producteisen.’
2.19.
Het klachtenmeldpunt oordeelde als volgt voor wat betreft het inzicht in de totstandkoming van de tarieven, het maximale aantal uren cliëntgebonden tijd en de maximale periode voor de jeugdhulp (productie 28 van Stichting Pluryn):
‘Gezien[de]
onderbouwing in[het]
document ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’ en de antwoorden die zijn gegeven in de NvI is het zeer aannemelijk dat de aanbestedende dienst een gedegen onderzoek heeft verricht voorafgaande aan de vaststelling van de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp. Door de aanbestedende dienst is echter, in het licht van de jurisprudentie, onvoldoende inzicht gegeven in de onderzoeken/benchmark die ten grondslag liggen aan en de totstandkoming van de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp. Zoals uit de jurisprudentie blijkt is het aan de aanbestedende dienst om te onderbouwen en inzichtelijk te maken dat zij bij de vaststelling van de voorwaarden en tarieven voldoen aan de eisen die hieraan in de Jeugdwet worden gesteld en de eigen verordening Jeugdhulp Lelystad 2018. Tevens dient de aanbestedende dienst het evenredigheids- of proportionaliteitsbeginsel in ogenschouw te nemen, oftewel inzicht geven over de vaststelling van een reële kostprijs dat er een redelijke beoordeling en afweging van belangen heeft plaatsgevonden en redelijke keuze van middelen en een redelijk evenwicht is gevonden tussen de tegenstrijdige algemene en individuele belangen die hierbij een rol spelen. Dit geldt temeer indien een aanbesteding vaste niet onderhandelbare prijzen hanteert.
Op grond van het bovenstaande concludeert het Klachtenmeldpunt gemeente Lelystad dat de klacht ingediend door klager gegrond is. De aanbestedende dienst heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp tot stand zijn gekomen. De aanbestedende dienst wordt geadviseerd dit alsnog voor alle geïnteresseerden inzichtelijk te maken. En voor zover mogelijk en van toepassing de argumenten van klager mee te nemen. Klager heeft in de klacht gemotiveerd aangeven waarom bij klager de indruk bestaat dat er geen sprake is van reële tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp[.]
(…)
Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat onvoldoende inzichtelijk is hoe de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp tot stand zijn gekomen. Hierdoor is het niet mogelijk om een oordeel te kunnen geven over de proportionaliteit van de uitvraag.
Het klachtenmeldpunt is van mening dat het aannemelijk is dat de uitvraag van de aanbestedende dienst met de daarbij behorende eisen proportioneel zijn. Echter doordat de aanbesteden dienst onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode tot stand zijn gekomen is het niet mogelijk om het te beoordelen. De aanbestedende dienst wordt geadviseerd bij het inzichtelijk maken van de totstandkoming van de tarieven, maximale uren cliëntgebonden tijd en maximale periode jeugdhulp ook de proportionaliteit van de uitvraag en daarbij behorende eisen te onderbouwen.’
2.20.
Gemeente Lelystad heeft hierna het in 2.17 bedoelde document óók toegevoegd aan de aan de aanbestedingsstukken van perceel 3b (SGGZ) en perceel 4c (FACT).
2.21.
De inschrijvingstermijn sloot (uiteindelijk) op 12 april 2021. Stichting Pluryn heeft voor zowel perceel 3b (SGGZ) als perceel 4c (FACT) geen inschrijving ingediend omdat zij niet met de door Gemeente Lelystad geformuleerde voorwaarden wilde instemmen.
2.22.
Gemeente Lelystad heeft met betrekking tot 3b (SGGZ) nog geen gunningsbeslissing genomen en met betrekking tot perceel 4c (FACT) nog niet definitief beslist welke zorgaanbieders worden toegelaten.
De vorderingen
2.23.
In dit kort geding vordert Stichting Pluryn, uitvoerbaar bij voorraad, met kosten en nakosten,
primairGemeente Lelystad (i) te gebieden de inkoop met betrekking tot de percelen 3b (SGGZ) en 4c (FACT) te staken en gestaakt te houden, (ii) te gebieden daarvoor nieuwe, proportionele producteisen vast te stellen, (iii) te gebieden deugdelijk kostprijsonderzoek te doen en (iv) te gebieden om nieuwe, reële tarieven voor SGGZ en FACT vast te stellen, een en ander met inachtneming van het vonnis.
Subsidiairvordert Stichting Pluryn dat de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treft die hij passend acht en die recht doet aan de belangen van Stichting Pluryn. Gemeente Lelystad voert verweer tegen deze vorderingen. Op de stellingen van partijen zal hierna nader worden ingegaan voor zover zij van belang zijn.

3.De beoordeling

Inleiding
3.1.
De voorzieningenrechter moet twee te onderscheiden geschilpunten beoordelen:
( a)
De tarieven
Heeft Gemeente Lelystad voldaan aan de verplichting om reële tarieven vast te stellen en inzichtelijk te maken hoe de tarieven tot stand zijn gekomen en waarom deze reëel zijn gelet op de relevante kostprijselementen? Deze vraag heeft betrekking op de toepassing van artikel 2.12 Jw in de context van een inkoopprocedure en de rechtspraak in dat verband.
( b)
De proportionaliteit van de voorwaarden en het inzicht daarin
Heeft Gemeente Lelystad in strijd gehandeld met het aanbestedingsrechtelijke proportionaliteitsbeginsel door het vaststellen van bepaalde voorwaarden met betrekking tot de intensiteit (het aantal uren per week) en de duur (het aantal maanden) van de behandeling? Heeft Gemeente Lelystad althans voldoende inzicht gegeven in hoe deze voorwaarden tot stand zijn gekomen? Deze vragen hebben géén betrekking op de door de Gemeente Lelystad gehanteerde tarieven. Stichting Pluryn spreekt op enkele plaatsen in de dagvaarding en pleitnota weliswaar ook in dit verband over ‘tarieven’, maar dat kan de voorzieningenrechter niet volgen. De bezwaren van Stichting Pluryn komen er namelijk op neer dat Gemeente Lelystad aan de intensiteit en de duur van de jeugdhulp
te lagemaxima heeft verbonden, onafhankelijk van de vergoeding die daartegenover staat. Het verwijt van Stichting Pluryn aan Gemeente Lelystad is dus niet dat zij
te veeluren jeugdhulp verlangt voor een bepaalde vergoeding, wat logischerwijs zou leiden tot een te laag tarief, maar dat zij juist – en op zichzelf beschouwd – uitgaat van een
te lagemaximale intensiteit en een
te kortemaximale behandelduur. Dat ziet, zoals Stichting Pluryn elders terecht stelt, op de inhoud van de producteisen.
3.2.
Het volgende is voor beide geschilpunten van belang. Terecht gaan partijen ervan uit dat artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en artikel 3:1 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) meebrengen dat Gemeente Lelystad bij de ‘inkoop’ van jeugdhulp de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen. Dat betekent onder andere dat Gemeente Lelystad, voorafgaande aan de beslissingen die zij in het kader van een inkoopprocedure moet nemen, de nodige kennis moest verzamelen omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 Awb). Terecht gaan partijen er verder vanuit dat zowel op de SAS-procedure voor perceel 3b (SGGZ) als op de open-houseprocedure voor perceel 4c (FACT) de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie van toepassing zijn. [1] De gelding van deze beginselen voor een open-houseprocedure, ook bij het ontbreken van een duidelijk grensoverschrijdend belang, vloeit in ieder geval voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de precontractuele redelijkheid en billijkheid. [2] Dat de open-houseprocedure niet een door Unierechtelijke richtlijnen en de Aanbestedingswet 2012 bestreken procedure is, brengt dus niet mee dat de beginselen van gelijkheid en transparantie daarvoor geen betekenis hebben, zij het dat zij wellicht een andere (op punten minder verstrekkende) uitwerking kennen. [3] Uit het beginsel van gelijkheid vloeit in ieder geval – ook hier – het proportionaliteitsbeginsel voort, dat in deze context samengevat inhoudt dat de aan inschrijvers gestelde eisen evenredig moeten zijn met het voorwerp van de opdracht. Daar gaan partijen ook terecht van uit. Uit het beginsel van transparantie volgt in ieder geval dat (het verloop van) de inkoopprocedure en de aan potentiële inschrijvers gestelde eisen duidelijk moeten zijn voor een redelijk geïnformeerde en normaal oplettende ondernemer.
De tarieven en (het inzicht in) het kostprijsonderzoek
Beoordelingskader
3.3.
De voorzieningenrechter gaat nu eerst in op de kwestie onder (a), de tarieven. De Jeugdwet stelt bijzondere eisen aan de tarieven die aan zorgaanbieders worden vergoed. Volgens artikel 2.12 Jw moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen enerzijds de prijs voor de levering van jeugdhulp en anderzijds de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Deze verplichting geldt voor alle gevallen waarin jeugdhulp door derden wordt geleverd, zo valt af te leiden uit de wetsgeschiedenis. [4] Zij geldt dus ongeacht of de ‘inkoop’ door middel van een overheidsopdracht in de zin van de Aanbestedingswet 2012 of door middel van een open-houseconstructie geschiedt. Partijen gaan daar ook terecht vanuit.
3.4.
In de wetgeschiedenis omtrent artikel 2.12 Jw wordt vermeld dat ‘
gemeenten(…)
ten minste een inschatting[dienen]
te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke invloeden daarbij worden meegewogen, is ter beoordeling aan de gemeenten.’ [5] Daarbij moet volgens artikel 2.12 Jw rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Artikel 2.12 Jw wordt zo uitgelegd dat het verlangt dat de tarieven voor een redelijk efficiënt functionerend zorgaanbieder – en niet voor elke afzonderlijke zorgaanbieder – kostendekkend kunnen zijn, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitvoeringswerkelijkheid. [6] De voorzieningenrechter zal hierna spreken over ‘reële tarieven’. Artikel 2.12 Jw correspondeert met artikel 2.6.6 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015), waarbij de wetgever uitdrukkelijk heeft willen aansluiten. [7] De rechtspraak daarover is ook voor de beoordeling van dit geschil van belang.
3.5.
Gemeente Lelystad heeft op grond van artikel 2.12 Jw in artikel 17 van de Verordening Jeugdhulp Lelystad 2018 de volgende bepaling opgenomen:
‘Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
a. de aard en omvang van de te verrichten taken;
b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
e. kosten voor bijscholing van het personeel.’
3.6.
Volgens vaste rechtspraak moet een gemeente op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel deugdelijk onderzoek doen of laten doen naar de waarden van de relevante kostprijselementen, om zo tot reële tarieven te komen. [8] Daarbij geldt dat een gemeente in ieder geval de uitsplitsing van kostprijselementen die is opgenomen in haar eigen verordening zal moeten naleven.
3.7.
Een gemeente moet niet alleen deugdelijk onderzoek (laten) doen, zij moet ook – eigener beweging – aan geïnteresseerde zorgaanbieders inzichtelijk maken hoe zij tot de vastgestelde tarieven is gekomen. [9] Een gemeente moet uitleggen hoe zij aan de door haar op grond van artikel 2.12 Jw bij verordening vastgestelde bepalingen heeft voldaan bij het vaststellen van tarieven. Voor zover een gemeente tarieven vaststelt in het kader van een inkoopprocedure, moet zij – zoals Stichting Pluryn naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht tot uitgangspunt neemt – al
tijdens en in het kader van die inkoopprocedurehet vereiste inzicht geven, zodat deelnemende zorgaanbieders vóór zij moeten beslissen of zij zich willen inschrijven, kunnen nagaan of de gemeente reële tarieven heeft vastgesteld. Dit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de aanbestedingsrechtelijke beginselen van gelijkheid en transparantie. Dit zou voor een gemeente die deugdelijk onderzoek heeft gedaan of laten doen ook niet belastend moeten zijn. Zij beschikt in dat geval immers over de bevindingen van dat onderzoek. Alleen als de gemeente daarover transparantie betracht, is vervolgens een voldoende diepgaande discussie mogelijk.
Beoordeling
3.8.
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft Gemeente Lelystad zich niet gekweten van de verplichting om inzichtelijk te maken hoe de tarieven tot stand zijn gekomen en dat deze reëel zijn. Dat geldt zowel voor perceel 3b (SGGZ) als voor perceel 4c (FACT).
3.9.
De voorzieningenrechter moet zich richten naar wat Gemeente Lelystad in het kader van de inkoopprocedures kenbaar heeft gemaakt. Volgens de stellingen van partijen is dat de informatie die hiervoor in 2.5, 2.8, 2.11, 2.12, 2.16, 2.17 en 2.20 aan de orde is gekomen. Deze informatie komt neer op het volgende:
a. de tarieven zijn berekend door een onafhankelijk bureau, te weten Rebel Group;
b. de tarieven zijn gebaseerd op de bestaande producten, te weten ‘54002 – specialistische GGZ’ respectievelijk ‘32201 behandeling 24 uurs ambulant’;
c. het tarief voor SGGZ is gebaseerd op de realisatie bij het lopende contract;
d. het tarief voor FACT is gebaseerd op het in 2018 geldende tarief, omdat de jaarcijfers over 2019 en 2020 nog niet compleet waren ten tijde van de tariefberekening in 2020;
e. het tarief van het lopende contract (SGGZ) respectievelijk het tarief uit 2018 (FACT) is in 2021 geïndexeerd met 3,09%, gebaseerd op ‘OVA’ en ‘PPC’.
3.10.
Terecht heeft Stichting Pluryn zich op het standpunt gesteld dat deze informatie niet voldoet. Gemeente Lelystad had ten minste duidelijk moeten maken hoe – gelet op de specifieke producten die zij in het kader van de inkoopprocedures in 2021 van zorgaanbieders verlangt – de specifieke kostprijselementen als bedoeld in artikel 17 van de Verordening Jeugdhulp Lelystad 2018 in de tarieven zijn verwerkt. Dit geldt nog sterker nu, naar Gemeente Lelystad zelf stelt, zij er in 2021 voor heeft gekozen de verschillende zorgproducten anders in te delen en af te bakenen dan in eerdere jaren. Daarbij springt eruit dat – zoals Stichting Pluryn terecht benadrukt – Gemeente Lelystad zelf heeft aangevoerd dat zij heeft beoogd te bereiken dat bij de categorie ‘SGGZ’ het accent op ernstige problematiek komt te liggen en dat minder ernstig gevallen ‘verschuiven’ naar ‘basis GGZ’. Dat dat van invloed is op, onder andere, de verlangde kwalificaties en daarmee op de kostprijs, is goed voorstelbaar. Mogelijk geldt dat ook voor andere producten. Gemeente Lelystad heeft in dat licht niet voldoende duidelijk gemaakt waarom zij kon volstaan met een indexatie van de tarieven van de eerdere producten.
3.11.
Overigens verwijst Gemeente Lelystad naar kostprijsonderzoek uit 2018 en naar een recentere ‘toets’ daarvan, maar de inhoud daarvan heeft zij in het kader van de inkoopprocedures niet aan deelnemers kenbaar gemaakt. Pas in dit kort geding heeft zij daarop betrekking hebbende stukken overgelegd, waaronder een spreadsheet op basis van een rekentool van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (productie 7 van Gemeente Lelystad) en een spreadsheet met een vergelijking met andere gemeenten (productie 10 van Gemeente Lelystad). Dat kan Gemeente Lelystad niet baten, want het vereiste inzicht had al tijdens de inkoopprocedure moeten worden geboden. Daarbij tekent de voorzieningenrechter overigens nog aan dat hij – zonder toelichting, die Gemeente Lelystad niet heeft gegeven – niet kan nagaan hoe deze spreadsheets zich verhouden tot de inhoud van het relevante zorgproduct en de in artikel 17 van de Verordening Jeugdhulp Lelystad 2018 uitgesplitste kostprijselementen. Deze informatie levert dus ook niet het vereiste inzicht op.
3.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leidt het voorgaande ertoe dat Gemeente Lelystad de gebreken aan de inkoopprocedures voor percelen 3b (SGGZ) en 4c (FACT) – ervan uitgaande dat zij deze zal willen voortzetten – moet herstellen. Dat betekent dat Gemeente Lelystad zich alsnog zal moeten richten naar de in 3.3 tot en met 3.7 beschreven verplichtingen voor wat betreft het op zorgvuldige wijze vaststellen van reële tarieven en het voor deelnemende zorgaanbieders inzichtelijk maken van de totstandkoming daarvan. De vordering onder (i), die strekt tot staking van de aanbesteding, zal in lijn hiermee gedeeltelijk worden toegewezen in die zin dat Gemeente Lelystad de inkoopprocedures alleen onder bepaalde voorwaarden mag voortzetten. De vordering onder (iii), die ertoe strekt dat Gemeente Lelystad wordt geboden deugdelijk kostprijsonderzoek te doen, zal ook worden toegewezen, voor zover Gemeente Lelystad de inkoopprocedures wil voortzetten. De vordering onder (iv), die ertoe strekt Gemeente Lelystad te gebieden reële tarieven vast te stellen, zal onder die voorwaarde eveneens worden toegewezen. Deze voorwaardelijke toewijzing van de vorderingen onder (iii) en (iv) zal worden verwerkt in 4.1 van de beslissing.
3.13.
Met het oog op het vervolg van de inkoopprocedures worden nog twee onderwerpen aangestipt, namelijk (i) de verhouding van 80%/20% tussen direct en indirect cliëntgebonden tijd (zie hiervoor in 2.6 en 2.7) en (ii) de voor FACT geldende voorwaarde dat voortijdige beëindiging of afbreking van de behandeling in alle gevallen tot een vergoeding van niet meer dan 50% van de trajectprijs leidt (zie hiervoor in 2.9). Gemeente Lelystad heeft tijdens de mondelinge behandeling ertegen geprotesteerd dat deze onderwerpen bij de feitelijke grondslag van de vorderingen van Stichting Pluryn zouden worden betrokken, omdat Stichting Pluryn deze niet voldoende duidelijk althans te laat als zodanig naar voren heeft gebracht. Dat protest is van beperkt belang, omdat het voorgaande al ertoe leidt dat de gebreken in de inkoopprocedures moeten worden hersteld, voor zover Gemeente Lelystad deze wil voortzetten. Gemeente Lelystad zal dan ook met deze onderwerpen rekening moeten houden. Gemeente Lelystad heeft zich daarover ook in voldoende mate kunnen uitlaten tijdens de mondelinge behandeling. De voorzieningenrechter zal daarom ook op deze onderwerpen ingaan.
3.14.
Volgens Stichting Pluryn is de verhouding van 80%/20% tussen direct en indirect cliëntgebonden tijd niet reëel. Volgens haar is een reële verhouding veeleer 50%/50%. Dat kan de voorzieningenrechter niet beoordelen op basis van de informatie die in dit kort geding aan het licht is gekomen. Wel geldt – met het oog op de toekomst – dat de verhouding tussen ‘direct cliëntgebonden tijd’ en ‘indirect cliëntgebonden tijd’ inderdaad relevant kan zijn voor de vraag of de tarieven reëel zijn. Als de door de zorgproducten aan een zorgaanbieder opgedragen taken feitelijk – uitgaande van een redelijk efficiënt functionerend zorgaanbieder – een bepaalde hoeveelheid ‘indirect cliëntgebonden tijd’ verlangen, moeten de daarmee gepaard gaande kosten als uitgangspunt – op de door Gemeente Lelystad gewenste wijze – door het tarief worden gedekt. Dat betekent niet zonder meer dat de ‘indirect cliëntgebonden tijd’ afzonderlijk declarabel moet zijn; het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat de daarmee gepaard gaande kosten in het tarief voor ‘direct cliëntgebonden tijd’ zijn verwerkt. Gemeente Lelystad heeft aangevoerd dat ‘indirect cliëntgebonden tijd’ volgens de door haar bepaalde voorwaarden ‘gewoon’ declarabel is. Met Stichting Pluryn is de voorzieningenrechter van oordeel dat de stukken op iets anders wijzen, namelijk dat bestede tijd die ‘indirect cliëntgebonden’ is inderdaad niet ten volle kan worden gedeclareerd (zie hiervoor in 2.6 en 2.7). Het is aan Gemeente Lelystad om duidelijkheid te bieden over de vraag wat de beperkingen in dit verband inhouden en of dat aan het realiteitsgehalte van de tarieven niet in de weg staat.
3.15.
Stichting Pluryn heeft verder erop gewezen dat, in het geval van FACT, waarvoor een trajectprijs van € 20.000 geldt, 50% van het bedrag bij de start van de behandeling kan worden gedeclareerd en 50% bij afronding. De resterende 50% mag niet worden gedeclareerd als ‘
een traject voortijdig wordt beëindigd of afgebroken (om welke reden dan ook)’ (zie hiervoor in 2.9). Stichting Pluryn heeft aangevoerd dat het bij een voortijdige beëindiging of afbreking van de behandeling – ook zonder dat dat aan haar te wijten is – kan voorkomen dat zij het grootste deel van de kosten al heeft gemaakt, zodat zij met ongedekte kosten achterblijft. Gemeente Lelystad heeft dat niet weersproken. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven hoe dit gegeven zich verhoudt tot het realiteitsgehalte van het tarief voor FACT. Het ligt op de weg van Gemeente Lelystad om die duidelijkheid in de toekomst wel te bieden.
De proportionaliteit van de voorwaarden voor wat betreftde intensiteit en de duur van de behandeling
3.16.
De voorzieningenrechter komt nu toe aan de bezwaren van Stichting Pluryn die zien op de proportionaliteit van de voorwaarden.
Beoordelingskader
3.17.
Bij de beoordeling stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop:
( i) Partijen zijn het terecht erover eens dat Gemeente Lelystad als uitgangspunt contractsvrijheid heeft. Zij mag als uitgangspunt, binnen de grenzen van de wet, zelf bepalen hoe zij de procedure voor inkoop van jeugdzorg vormgeeft. Gemeente Lelystad mag, als uitgangspunt, ook zelf bepalen met wie en onder welke voorwaarden zij contracteert. Gemeente Lelystad betoogt daarbij ook terecht dat zij verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Jeugdwet. Het is aan Gemeente Lelystad en niet aan Stichting Pluryn om, in het kader van de uitvoering van de Jeugdwet, te bepalen welke jeugdhulp moet worden verstrekt. Gemeente Lelystad mag in beginsel ook zelf bepalen met welke (combinatie van) zorgproducten zij uitvoering wil geven aan de Jeugdwet en dus ook hoe deze zorgproducten ten opzichte van elkaar worden ingedeeld en afgebakend. Die indeling en afbakening bepaalt logischerwijs ook (mede) de (maximale en/of gemiddelde) intensiteit en duur van de behandelingen die Gemeente Lelystad ‘inkoopt’.
( ii) Tegenover het onder (i) genoemde aspect staat dat de zorgaanbieder een zelfstandig belang heeft bij het kunnen leveren van voldoende kwalitatieve zorg, die op grond van onder andere artikel 4.1.1 Jw ook van haar wordt verlangd. De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat de zorgproducten die hier aan de orde zijn van dien aard zijn dat de zorgaanbieder voor een zekere periode verantwoordelijkheid draagt voor de cliënten. Een redelijk efficiënt functionerende zorgaanbieder moet – tegen die achtergrond – de overeenkomst die met de cliënt wordt aangegaan, goed kunnen uitvoeren. De zorgaanbieder alsook haar medewerkers kunnen immers in bepaalde gevallen ook erop worden aangesproken als de jeugdhulp tekortschiet, eventueel ook toezicht- en/of tuchtrechtelijk, zoals Stichting Pluryn aanvoert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter speelt het belang van de zorgaanbieder om goede zorg te kunnen leveren een rol bij wat het aanbestedingsrechtelijke proportionaliteitsbeginsel van Gemeente Lelystad verlangt.
Beoordeling
De intensiteit van de behandeling: het aantal uren per week
3.18.
De voorzieningenrechter gaat eerst in op de intensiteit van de behandeling. Stichting Pluryn heeft samengevat het volgende aangevoerd. Als de aantallen van twee uur per week voor SGGZ en zes uur per week voor FACT bestaan uit
maxima per week, dan schieten deze aantallen tekort. Voor wat betreft SGGZ heeft Stichting Pluryn onweersproken aangevoerd dat dit zorgtype een grillig verloop kent en in de ene week (veel) meer zorg nodig is dan in een andere. Stichting Pluryn meent ook dat twee uren per week als gemiddelde tekort zou schieten en dat Gemeente Lelystad in ieder geval dat aantal beter had moeten onderbouwen. Voor wat betreft FACT heeft Stichting Pluryn erop gewezen dat de aanbestedingstukken verlangen dat de inschrijver over een zogenaamd ‘CCAF-certificaat’ beschikt. Stichting Pluryn heeft onweersproken gesteld dat, samengevat, de eisen rondom dat certificaat, waarover zij beschikt, flexibiliteit verlangen als het gaat om het aantal uren jeugdhulp per week. Een te laag maximum aantal uren per tijdvak, of een te laag gemiddelde, kan daaraan in de weg staan, zo meent Stichting Pluryn. Stichting Pluryn heeft ook aangevoerd dat het historische gemiddelde voor FACT aanzienlijk hoger ligt dan zes uur per week.
3.19.
Volgens de stellingen van Gemeente Lelystad in dit kort geding gaat het bij het aantal uren per week om
gemiddelden per maanden niet om maxima. Deze duiding strookt echter niet voldoende duidelijk met wat in de aanbestedingsstukken is vermeld, voor zover partijen daarnaar hebben verwezen. Voor wat betreft SGGZ staat in de ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’: ‘
gemaximeerd op 2 uur per week’ (zie hiervoor in 2.5). Hiermee wordt bij een redelijk geïnformeerde en normaal oplettende ondernemer de indruk gewekt dat niet meer dan twee uur per week kunnen worden gedeclareerd. In de beantwoording van de vragen, voor zover partijen daarop een beroep hebben gedaan, neemt Gemeente Lelystad die indruk niet weg (zie hiervoor in 2.11 tot en met 2.14). Voor wat betreft FACT is in de ‘Uitwerking percelen aanbesteding ambulante jeugdhulp Lelystad’ opgenomen: ‘
maximaal 6 uur Cliëntgebonden tijd per gezin per week’ (zie hiervoor in 2.8). Deze passage wekt bij een redelijk geïnformeerde en normaal oplettende ondernemer de indruk dat er wel degelijk een maximum van zes uren per week geldt. Bij de beantwoording van vragen, voor zover partijen daarop een beroep hebben gedaan, heeft Gemeente Lelystad zowel opgemerkt dat het gaat om maxima als opgemerkt dat het gaat om een gemiddelde per maand (zie hiervoor in 2.15 en 2.16). De voorlopige conclusie van de voorzieningenrechter is dan ook dat, in het licht van wat partijen hebben aangevoerd, onvoldoende duidelijk is wat de voorwaarden met betrekking tot de intensiteit van de behandeling inhouden. Gelet op deze stand van zaken komt hij niet toe aan een oordeel over de vraag of deze voorwaarden in lijn zijn met het proportionaliteitsbeginsel. Gemeente Lelystad zal in het kader van het herstel van de gebreken aan de inkoopprocedures duidelijkheid moeten bieden over inhoud van de voorwaarden op het punt van de intensiteit van de behandeling.
3.20.
Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat die voorwaarden op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel moeten berusten op deugdelijk onderzoek. Het ligt in het verlengde daarvan voor de hand Gemeente Lelystad, zoals ook het klachtenmeldpunt aanneemt, inzicht geeft in hoe zij tot de voorwaarden rondom het aantal uren per week is gekomen. Voor wat betreft de vraag of die voorwaarden proportioneel zijn, weegt hier in het bijzonder mee dat de zorg die bij SGGZ en FACT van zorgaanbieders wordt verlangd, meebrengt dat zij gedurende een zekere periode een bijzondere verantwoordelijkheid dragen voor hun cliënten. Het (maximaal of gemiddeld) aantal uren per week aan zorg en de mate van flexibiliteit daarbij moet een redelijk efficiënt functionerend zorgaanbieder in staat kunnen stellen zich van die verantwoordelijkheid te kwijten, mede gelet op de kwaliteitseisen waaraan zij is onderworpen. Daarbij kan de vraag spelen of het, gelet op het (eventueel grillige) verloop van een behandeling, reëel is dat slechts
binnen een maandde mogelijkheid wordt geboden om het aantal uren zorg te middelen, wat er feitelijk toe leidt dat ‘niet-benutte’ uren niet kunnen worden ‘meegenomen’ naar een volgende maand. Het is de vraag waar die beperking toe dient en of zij proportioneel is. De voorzieningenrechter kan die vraag niet beantwoorden. Het is aan Gemeente Lelystad om met dit aspect rekening te houden en uit te leggen hoe zij dat heeft gedaan. Het ligt voor de hand dat Gemeente Lelystad bij het bepalen van een (maximaal of gemiddeld) aantal uren zorg – en de vraag of ‘niet-benutte’ uren kunnen worden ‘meegenomen’ naar een volgend tijdvak – acht slaat op historische gegevens, die niet beslissend maar wel relevant zijn.
De duur van de behandeling: het aantal maanden
3.21.
Ten aanzien van de duur van de behandeling komt de voorzieningenrechter tot een andere conclusie. In dat verband staat vast dat het aantal maanden in beginsel is gemaximeerd op negen maanden (SGGZ) en zes maanden (FACT). Tussen partijen staat ook vast dat de behandeling in bepaalde gevallen kan worden verlengd of dat daarop een andere behandeling kan volgen. Dit hangt sterk samen met de vrijheid van Gemeente Lelystad om zelf te bepalen met welke combinatie en opvolging van producten zij wil voldoen aan haar verplichtingen uit hoofde van de Jeugdwet. Het gaat met andere woorden om de indeling van de zorgproducten. Anders dan Stichting Pluryn meent, ligt de regie op dit vlak wel degelijk bij Gemeente Lelystad. Dat Stichting Pluryn zich verantwoordelijk voelt voor het lot van haar cliënten, ook nadat de duur van een zorgproduct is verstreken, is invoelbaar, maar dat maakt niet dat haar opvatting over hoelang een bepaalde behandeling zou moeten duren categorisch de doorslag geeft, zoals zij stelt. Het argument van Stichting Pluryn dat het aantal maanden dat Gemeente Lelystad heeft vastgesteld niet altijd voldoende is om een behandeling af te maken, wat Gemeente Lelystad op zichzelf niet weerspreekt, weegt niet zwaar genoeg. Dat maakt de voorwaarden die Gemeente Lelystad op dit punt heeft geformuleerd namelijk nog niet disproportioneel, te minder gelet op de mogelijkheid van verlenging. Dat zou anders zijn als binnen de door Gemeente Lelystad bepaalde behandelduur een zinvolle behandeling in het algemeen niet mogelijk is. Dat heeft Stichting Pluryn echter niet (voldoende kenbaar) gesteld en in ieder geval niet (voldoende) onderbouwd. Wel geldt dat Gemeente Lelystad ook met dit aspect in de toekomst onverminderd rekening zal moeten houden en dat het op haar weg ligt, zoals ook het klachtenmeldpunt aanneemt, om inzicht te bieden in hoe de behandelduur tot stand is gekomen en waarom deze in lijn is met het proportionaliteitsbeginsel.
Slotsom voor wat betreft de proportionaliteit
3.22.
De vordering onder (ii), die ertoe strekt dat Gemeente Lelystad wordt geboden proportionele producteisen vast te stellen, zal worden afgewezen. Deze vordering is te vaag, zodat deze niet als ordemaatregel toewijsbaar is. Toewijzing daarvan zou gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot executiegeschillen. Deze vordering veronderstelt bovendien dat Gemeente Lelystad disproportionele producteisen heeft vastgesteld, maar tot dat oordeel is de voorzieningenrechter niet kunnen komen.
Wat kan van Gemeente Lelystad worden verwacht?
3.23.
Ten behoeve van het overzicht zal de voorzieningenrechter op basis van het voorgaande een puntsgewijze samenvatting geven van wat van Gemeente Lelystad kan worden verwacht, ervan uitgaande dat zij de inkoopprocedures zal willen voortzetten.
( i) Gemeente Lelystad zal per product deugdelijk onderzoek moeten (laten) doen naar de kostprijselementen die zij in artikel 17 van de Verordening Jeugdhulp Lelystad 2018 heeft onderscheiden. Daarbij spelen ook de kosten die zijn verbonden aan ‘indirect cliëntgebonden tijd’ en de (tevergeefse) kosten van een afgebroken traject (in het geval van FACT) een rol. Zie hiervoor in 3.3 tot en met 3.7, 3.14 en 3.15.
( ii) Zij moet op basis daarvan per product reële tarieven vaststellen. Zie hiervoor in 3.3 tot en met 3.6.
( iii) Zij zal inzichtelijk moeten maken hoe zij onderzoek heeft gedaan of laten doen naar de relevante kostprijselementen en dat zij op basis daarvan reële tarieven heeft vastgesteld. Zie hiervoor in 3.7.
( iv) Gemeente Lelystad zal verder duidelijkheid moeten bieden over de betekenis van de voorwaarden met betrekking tot het aantal uren zorg per week (de intensiteit van de behandeling). Zijn dat gemiddelden (binnen een bepaald tijdvak) of maxima? Gemeente Lelystad zal ook inzichtelijk moeten maken dat zij deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar het realiteitsgehalte van die voorwaarden, waarbij in het bijzonder van belang is of een redelijk efficiënt functionerend zorgaanbieder zich met de door Gemeente Lelystad vastgestelde intensiteit kan kwijten van de (bijzondere) verantwoordelijkheid die zij heeft voor haar cliënten. Deze verplichting staat overigens los van de toepassing van artikel 2.12 Jw. Zie hiervoor in 3.17, 3.19 en 3.20.
( v) Het voorgaande veronderstelt vanuit praktisch oogpunt in ieder geval (a) dat documenten waarmee Gemeente Lelystad het vereiste inzicht wil bieden op TenderNed zullen worden geplaatst, (b) dat de overige documenten van de inkoopprocedures voor zover nodig (namelijk voor zover deze onvoldoende duidelijk zijn, daarin niet-reële tarieven en/of disproportionele voorwaarden zullen blijken voor te komen) worden aangepast en (c) dat de inschrijftermijn wordt opgeschort tot een moment waarop deelnemende zorgaanbieders kennis hebben kunnen nemen van de nieuwe of gewijzigde documenten, daarover een oordeel hebben kunnen vormen en daarover vragen hebben kunnen stellen en opmerkingen hebben kunnen maken.
Proceskosten
3.24.
Omdat Gemeente Lelystad overwegend ongelijk krijgt, zal zij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van Stichting Pluryn tot aan de uitspraak van het vonnis worden begroot op € 90,67 aan explootkosten, € 667,00 aan griffierecht en € 1.016,00 aan salaris, dus in totaal op € 1.773,67.
3.25.
De voorzieningenrechter zal, zoals gevorderd, een betaaltermijn van veertien dagen verbinden aan de proceskostenveroordeling. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing.
3.26.
De gevorderde nakosten worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
gebiedt Gemeente Lelystad de inkoopprocedures voor SGGZ en FCAT als bedoeld in 2.1, voor zover zij deze wil voortzetten, voort te zetten met inachtneming van 3.23;
4.2.
veroordeelt Gemeente Lelystad in de proceskosten, aan de zijde van Stichting Pluryn tot aan de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.773,67, te betalen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de uitspraak van dit vonnis tot aan de betaling;
4.3.
veroordeelt Gemeente Lelystad in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op:
– € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling; en
– € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzieningenrechter, en bij zijn afwezigheid ondertekend en op 10 juni 2021 in het openbaar uitgesproken door
mr. N.V.M. Gehlen, voorzieningenrechter. [10]

Voetnoten

1.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal B.J. Drijber van 26 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:181, punten 3.16 t/m 3.25.
2.Vgl. HR 25 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:503, rov. 4.2.2. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden 19 november 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9917, rov. 5.10 t/m 5.12.
3.Vgl. Advies 507 van de Commissie van Aanbestedingsexperts van 29 november 2019, punten 7.1 t/m 7.4.
4.
5.
6.Vgl. Rb. Den Haag 22 oktober 2019, NL:RBDHA:2019:11096, rov. 5.4 en (in het hoger beroep tegen dit vonnis) Hof Den Haag 7 juli 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1120, rov. 5.2 t/m 5.4. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4534, rov. 6.18.
7.
8.Zie de conclusie van advocaat-generaal B.J. Drijber van 26 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:181, punt 3.27.
9.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal B.J. Drijber van 26 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:181, punt 3.27. Zie in het bijzonder ook Hof ’s-Hertogenbosch 30 oktober 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4534, rov. 6.19.
10.type: RB (5128)