ECLI:NL:RBMNE:2021:2347

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4661
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening Participatiewet zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom. Eiseres had een verzoek om herziening ingediend van een eerder besluit van 3 januari 2019, waarin haar een aflossingsverplichting was opgelegd in verband met bijstandsleningen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om herziening ongegrond was, omdat eiseres geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangetoond die een herziening rechtvaardigden. Eiseres stelde dat zij recentelijk juridisch advies had ingewonnen over haar vordering uit de verkoop van een pand, maar de rechtbank oordeelde dat deze informatie niet als nieuw kon worden aangemerkt, aangezien de situatie al sinds 2014 bekend was. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het herzieningsverzoek niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. D.G. Berkenbosch).

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontving met ingang van 18 januari 2010 bijstand in de vorm van een lening en in afwachting van de vaststelling van de boedelscheiding. Dit in verband met de verkoop van onroerend goed in [plaats] . Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft verweerder aan eiseres een aflossingsverplichting van € 99,66 per maand opgelegd. Dit in verband met de openstaande vordering die het gevolg is van de bijstand die eiseres als lening heeft ontvangen. Eiseres heeft zich niet aan deze aflossingsverplichting gehouden. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 3 januari 2019 eiseres in gebreke gesteld en het bedrag van € 42.354,26 van eiseres teruggevorderd. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 september 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Deze rechtbank heeft het door eiseres ingestelde beroep bij uitspraak van 4 juni 2020 ongegrond verklaard. [1]
Op 31 augustus 2020 heeft eiseres verzocht om herziening van het besluit van 3 januari 2019.
Bij besluit van 25 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres haar verzoek om herziening van het besluit van 3 januari 2019 afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021 via Skype-verbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Bij primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat het besluit van 3 januari 2019 in rechte vast staat en dat hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.
2. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Het is eiseres pas recentelijke duidelijk geworden dat het nog maar de vraag is of zij ooit wel een reële vordering heeft gehad uit de verkoop van het pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). In september 2019 heeft eiseres hierover juridisch advies ingewonnen. Hieruit is gebleken dat al in 2014 duidelijk een situatie bestond waarin er feitelijk geen verhaal was om een aan eiseres toekomend deel van de verkoop van het pand daadwerkelijk te gelden te kunnen maken. Bij beschikking van
8 januari 2014 heeft deze rechtbank een beslissing genomen over de financiële gevolgen van de echtscheiding van eiseres. Bij die beschikking heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht had op de helft van de overwaarde van het pand. Volgens eiseres was deze beslissing echter louter gebaseerd op aannames en staat het geheel los van de feitelijke situatie. De beschikking had verder alleen werking tussen eiseres en haar ex-echtgenoot en niet naar derden toe. Eiseres kon dus niet de deurwaarder inschakelen om daarmee het geldbedrag te verhalen op de stichting [stichting] . In 2014 was al duidelijk dat haar ex-echtgenoot geen verhaal meer bood. Hij was namelijk met ingang van 11 september 2014 onder bewind gesteld voor verkwisting en/of het hebben van problematische schulden. Op hem was dus feitelijk niets te verhalen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Verweerder heeft bij de afwijzing van het verzoek om herziening beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [2] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dat eiseres in september 2019 juridisch advies heeft ingewonnen om te laten vaststellen hoe het zit met haar vordering in verband met de opbrengst van de verkoop van het pand en of zij wel reële mogelijkheden had/heeft om deze vordering daadwerkelijk te gelde te maken, kan niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt. De inhoud van het advies heeft namelijk betrekking op de situatie zoals die al sinds 2014 was. Het advies had al vóór het besluit van 3 januari 2019 ingewonnen en ingebracht kunnen worden.
6. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Eiseres heeft hiertoe betoogd dat inmiddels duidelijk is dat er nooit een reële vordering heeft bestaan. Om die reden is het volgens eiseres onredelijk dat zij de leenbijstand moet terugbetalen aan verweerder.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de beoordeling door de rechtbank of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is. [3] Met wat eiseres heeft aangevoerd, beoogt zij in feite een discussie over de juistheid van het besluit van 3 januari 2019 te voeren. Daarvoor is in deze procedure geen plaats, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Voor een geslaagd beroep is het vereist dat wat eiseres heeft aangevoerd, kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering om het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Gelet op wat eiseres heeft aangevoerd, is een dergelijk uitzonderlijk geval hier niet aan de orde.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872 en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.
3.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 28 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1624, en van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.