ECLI:NL:RBMNE:2021:1454

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
20/3137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsuitkering wegens hoofdverblijf buiten gemeente Utrecht en bewijslastverdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, die per 9 maart 2020 door de gemeente was beëindigd. De gemeente stelde dat de eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Utrecht had, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het hoofdverblijf van de eiser onderzocht, waarbij de bewijslast in beginsel op de gemeente rustte. Echter, in gevallen van extreem laag gas- en elektriciteitsverbruik kan de bewijslast verschuiven. De rechtbank concludeerde dat het gas- en elektriciteitsverbruik van de eiser extreem laag was, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat de woning niet als hoofdverblijf diende. De rechtbank heeft de indicaties en contra-indicaties van de eiser beoordeeld en vastgesteld dat de gemeente terecht had geconcludeerd dat de eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente had. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de beëindiging van de bijstandsuitkering rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Çankaya),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Met het besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (de bijstandsuitkering) beëindigd per 9 maart 2020.
Met het besluit van 17 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek is op de skype-zitting van 14 januari 2021 voor de eerste keer behandeld en geschorst om partijen de gelegenheid te geven een aantal inhoudelijke aspecten toe te lichten. Na ontvangst van de reacties van partijen en nadere stukken heeft een tweede skype-zitting plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiser was beide keren aanwezig samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich op beide zittingen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Aan eiser is per 2 mei 2018 een bijstandsuitkering toegekend, naar de norm voor een alleenstaande, om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud.
2. Eiser staat ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) in de woning op het adres [adres 1] te [woonplaats] (hierna: de woning).
3. Op enig moment zijn bij verweerder twijfels gerezen over waar eiser zijn hoofdverblijf heeft. Naar aanleiding van een onderzoek van de gemeente Eindhoven heeft verweerder de indruk gekregen dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met mevrouw [A] (ex-partner) op het adres [adres 2] te [woonplaats] .
4. Verweerder heeft vervolgens zelf nader onderzoek verricht dat onder meer bestond uit het bestuderen van afschriften van bankrekeningen en het gebruik van nutsvoorzieningen door eiser. Ook is op 2 maart 2020 een gesprek met eiser gevoerd met aansluitend een huisbezoek in zijn woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Verder bestond het onderzoek uit acht waarnemingen bij de [adres 2] te [woonplaats] , in de periode van 9 maart 2020 tot en met 18 maart 2020. De bevindingen van dit onderzoek staan in de Rapportage handhaving Rapport van 19 maart 2020.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [woonplaats] heeft. Om deze reden kan zijn recht op uitkering volgens verweerder niet langer worden vastgesteld. Met het primaire besluit heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser beëindigd per 9 maart 2020. [1]
6. Eiser heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij is opgemerkt dat het recht op bijstandsuitkering wel is vast te stellen, maar dat er geen recht is.
Standpunt van eiser
7. Eiser stelt in beroep - in essentie - dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat hij zijn hoofdverblijf niet in de gemeente [woonplaats] heeft. De rechtspraak hierover is genuanceerd, zo kan het zijn dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van twee betrokkenen zich in de eigen woning bevindt, zodat zij het hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. Die mogelijkheid bestaat ook indien deze personen het grootste deel van de tijd gezamenlijk doorbrengen, zelfs indien de situatie in feite is te duiden als samenwonen. [2] Van belang is dat eiser een heel aantal contra-indicaties naar voren heeft gebracht tegen het onderzoek van verweerder (zie onderdeel 16 en 17) waar onvoldoende rekening mee is gehouden. Verweerder heeft kortom niet aannemelijk kunnen maken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich buiten de gemeente [woonplaats] bevindt.
Standpunt van verweerder
8. Verweerder stelt -in essentie - dat de bijstandsuitkering terecht per 9 maart 2020 is beëindigd, omdat is vastgesteld dat eiser zijn hoofdverblijf heeft buiten de gemeente [woonplaats] en hierdoor geen recht op bijstand bestaat. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van eiser zich buiten [woonplaats] bevindt (zie onderdeel 18). Dit volgt onder andere uit het erg lage verbruik van nutsvoorzieningen op eisers adres in [woonplaats] , de kleine hoeveelheid kleding in zijn woning, de regelmaat waarmee eiser is gezien bij de woning van zijn ex-partner in [woonplaats] , de lessen die hij geeft als sportinstructeur in [woonplaats] en de vele pintransacties in [woonplaats] ten opzichte van de incidentele pintransacties in [woonplaats] .

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de bijstandsuitkering van eiser heeft mogen beëindigen per 9 maart 2020, op de grond dat eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [woonplaats] zou hebben. Allereerst gaat het erom op wie de bewijslast rust. Vervolgens zijn concrete gegevens van belang die aanduiden waar het zwaartepunt van eisers persoonlijk leven ligt. In dit kader zal de rechtbank de aangevoerde indicaties en contra-indicaties beoordelen.
Bewijslastverdeling
10. Het beëindigen van de bijstandsuitkering van eiser is een belastend besluit, om deze reden rust de bewijslast in beginsel op verweerder. Dit ligt echter anders in het geval van extreem laag water- en/ of energieverbruik. In dat geval is de veronderstelling gerechtvaardigd dat de betreffende woning niet als feitelijk hoofdverblijf heeft gediend. [3]
11. Verweerder heeft het gas- en elektraverbruik bepaald aan de hand van door eiser, in de e-mail van 6 juli 2020, overgelegde gegevens. Over de periode van 23 oktober 2018 tot 6 juli 2020 (een jaar en 8,5 maand) is het gasverbruik vastgesteld op 105 m3 (92 m3 - 197 m3). Dit terwijl volgens de gegevens van Nibud het gemiddeld verbruik voor een flat (in 2020) 990 m3 per jaar is. Eiser heeft gesteld en onderbouwd dat sprake was van werkzaamheden vanwege het verwijderen van asbest, waardoor hij pas medio februari 2019 de woning heeft kunnen betrekken. Indien hiervan uitgegaan wordt dan ligt het gemiddelde gasverbruik in een jaar tijd op 76,36 m3 (105/16,5 = 6,36 x 12 = 76,36). De rechtbank concludeert dat ook in dit geval sprake is van een extreem laag gasverbruik.
12. Uit de e-mail van eiser van 6 juli 2020 is een elektraverbruik op te maken van 214 kWh hoog en 196 kWh laag over de periode van 23 oktober 2018 tot 6 juli 2020. Verweerder heeft beargumenteerd dat uit het overzicht van Nibud een gemiddeld verbruik voor een éénpersoonshuishouden blijkt van 1825 kWh per jaar. Uitgaande van de periode medio februari 2019 tot 6 juli 2020 ligt eisers gemiddelde verbruik (hoog- en laagverbruik bij elkaar opgeteld) ongeveer op 298 kWh per jaar (214 + 196 = 410/16,5 = 24,85 x 12 = 298,18). De rechtbank concludeert dat ook het elektraverbruik extreem laag is.
13. Eiser heeft verder als verklaring gegeven voor het lage gas- en energieverbruik, dat hij kant-en-klaar maaltijden van XXL Nutrition eet, regelmatig bij mevrouw [A] in [woonplaats] verblijft en vaak bij zijn moeder in [woonplaats] eet. Dit zijn aspecten die het verbruik enigszins kunnen beïnvloeden, maar niet dusdanig sterk als in de woning gemeten. Het verklaart ook niet waarom er bij het elektraverbruik nauwelijks een verschil in hoog- en laagverbruik (dag- en nachttarief) te zien is.
14. Het waterverbruik kan voor de woning niet beoordeeld worden, omdat dit wordt omgeslagen voor het hele complex op basis van het aantal m2 van iedere woning. Hiermee zegt het niets over het feitelijk verbruik van eiser. Eisers argument dat hij vaak doucht in de sportschool kan dus niet worden beoordeeld in het kader van een al dan niet laag waterverbruik. Hoe dan ook is sprake van extreem laag gas- en elektraverbruik en rechtvaardigt dit de veronderstelling dat eiser niet in de woning op het uitkeringsadres woonde. [4] Het is nu aan eiser dit te weerleggen.
Hoofdverblijf, zwaartepunt van het persoonlijk leven
15. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [5]
Indicaties en contra-indicaties naar voren gebracht door eiser
16. Indicaties waarom eiser vindt dat hij wel zijn hoofdverblijf had binnen de gemeente [woonplaats] :
1. Tijdens het huisbezoek op 2 maart 2020 zijn zaken geconstateerd die er op duiden dat eiser de woning in [woonplaats] bewoond. Er is meubilair aangetroffen, waaronder een beslapen tweepersoonsbed, een kast met kleding, etenswaren en douchespullen.
2. Daarnaast heeft eiser een halfjaarlijks fitnessabonnement betaald bij All-in Sport in [woonplaats] , waaruit volgt dat eiser vaak in [woonplaats] verblijft en hier ook sport.
3. De heer [B] van het Buurtteam [locatie] heeft op 12 januari 2021 schriftelijk een verklaring opgesteld onder meer over de woonsituatie van eiser in [woonplaats] vanaf 2018. In een aanvullende verklaring van 18 januari 2021 heeft de heer [B] verklaard dat hij zelf ten tijde van het ondersteuningstraject twee keer bij eiser thuis is geweest.
4. De ex-partner van eiser en zijn kinderen zijn regelmatig bij eiser in [woonplaats] . Dit blijkt uit de pintransacties van de ex-partner in/ rond [woonplaats] .
5. Verweerder heeft op 28 februari 2020 een uitnodigingsbrief gestuurd en eiser heeft hier dezelfde nacht nog op gereageerd. Dat zo snel gereageerd wordt op post in de woning in [woonplaats] is een indicatie dat eiser hier woont.
6. De verhuurder van de woning in [woonplaats] heeft op 20 januari 2021 een e-mail gestuurd over klachten van overlast van de buurvrouw van eiser. Op 12 februari 2021 en 3 maart 2021 heeft de verhuurder e-mails gestuurd, waarin staat dat de overlast volgens de buurvrouw is begonnen vanaf de zomer 2019.
7. Door een waterlekkage kon eiser in oktober 2019 niet in zijn woning verblijven.
8. Eiser bezoekt regelmatig de [moskee] in [woonplaats] , dit blijkt ook uit een verklaring van [C] van 27 januari 2021.
17. Naast deze indicaties heeft eiser gronden aangevoerd waarmee hij de onderbouwing van verweerder op diverse punten weerlegt. Zo voert hij - puntsgewijs samengevat - aan dat de waarnemingen in [woonplaats] niet representatief zijn. Dat hij maaltijden van XXL Nutrition op het adres in [woonplaats] heeft besteld vanwege een korting. Dat er meer pintransacties in [woonplaats] dan in [woonplaats] zijn geweest. Dat hij niet het hoofdverblijf in [woonplaats] had, maar daar wel regelmatig was vanwege de zorg voor zijn kinderen. Dat de Nissan van zijn vader er ook met enige regelmaat stond vanwege het oppassen door opa en oma. Dat zijn broertje uitsluitend tijdens carnaval de post in de woning heeft gecontroleerd. Tot slot voert eiser aan dat verweerder foto’s en een verslag achterhoudt. De foto’s zouden zijn gemaakt tijdens het huisbezoek in [woonplaats] . Op de foto’s zou veel meer kleding te zien zijn dan door verweerder beschreven.
Indicaties naar voren gebracht door verweerder
18. Indicaties dat eiser niet zijn hoofdverblijf binnen de gemeente [woonplaats] had
(los van het gemeten gas- en elektraverbruik) zijn volgens verweerder:
1. In de woning van eiser is erg weinig kleding aangetroffen tijdens het huisbezoek van 2 maart 2020, namelijk een paar onderbroeken en wat heren sportkleding. Dit terwijl in de woning van eisers ex-partner in [woonplaats] , tijdens het huisbezoek daar op 13 december 2019, veel meer herenkleding is aangetroffen.
2. Verder heeft eiser verklaard dat hij in het bezit is van de sleutel van de woning van zijn ex-partner in [woonplaats] . Ook is bij vier van de acht waarnemingen in [woonplaats] (in de periode van 9 maart 2020 tot en met 18 maart 2020) geconstateerd dat eiser de woning van zijn ex-partner binnengaat en verlaat. Bij alle waarnemingen (8/8) is de Nissan Qashqai (kenteken: [kenteken] ) aangetroffen in een parkeervak nabij de woning van eisers ex-partner te [woonplaats] . Deze auto staat op naam van eisers vader.
3. Daarbij is uit internetonderzoek gebleken dat eiser sportinstructeur is bij [sportschool] in [plaats] en daar regelmatig sportlessen geeft. [6] Ook geeft eiser sportlessen bij [sportschool] ( [sportschool] ) in [plaats] .
4. Ook heeft eiser in de periode van 7 januari 2019 tot en met 3 maart 2020 bestellingen gedaan bij XXL Nutrition, op alle zeventien facturen staat de naam en het telefoonnummer van eiser, maar het adres van zijn ex-partner te [woonplaats] .
5. Daarnaast zijn de bankafschriften van eiser geadresseerd aan het adres van zijn ex-partner te [woonplaats] en hebben de meeste pintransacties in [woonplaats] plaatsgevonden, slechts enkele waren in [woonplaats] .
6. Tot slot heeft eiser zelf verklaard dat zijn broertje regelmatig de post komt controleren in [woonplaats] , waardoor aannemelijk is dat eiser vaak niet in de woning is.
Weging van (contra)indicaties, concrete feiten en omstandigheden
19. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [woonplaats] had. Het gaat er dus om of aannemelijk is dat eiser zijn hoofdverblijf buiten de gemeente [woonplaats] had en niet of eiser zijn hoofdverblijf in [woonplaats] of elders had. Verder is van belang dat de indicaties en bewijsstukken betrekking hebben op 9 maart 2020 (de datum waarop verweerder de bijstandsuitkering van eiser heeft beëindigd) of de periode daarvoor.
20. Eiser heeft een heel aantal gronden en bewijsstukken naar voren gebracht. Uit bepaalde argumenten is echter niet op te maken dat eiser ook daadwerkelijk in de woning in [woonplaats] verbleef. Zo wordt aan de hand van een half jaarlijks fitness- abonnement niet duidelijk of en hoe vaak eiser daadwerkelijk naar fitness is gegaan en beantwoordt dit ook niet de vraag of eiser in de woning in [woonplaats] woonde. De brieven van de heer [B] van het Buurtteam [locatie] zijn van ruim na 9 maart 2020, namelijk van 12 januari en 18 januari 2021. Bovendien is de heer [B] zelf slechts twee keer bij eiser thuis geweest in de periode waar het om gaat. Dat de ex-partner van eiser kennelijk meermaals in of rond [woonplaats] gepind heeft, zegt ook niet veel. Zij heeft immers haar schoonfamilie in [woonplaats] en kan ook (andere) familie of vrienden in en rond [woonplaats] hebben of hier om andere redenen weleens zijn. Dat eiser door een enkele waterlekkage niet in zijn woning kon verblijven, is niet aannemelijk en bovendien zou het dan om een korte periode gaan. De brief van het moskeebestuur is van ruim na de beëindiging van de uitkering (27 januari 2021) en noemt niet of eiser hier in de periode in geding is gekomen.
21. De meest concrete indicaties dat eiser eventueel wel in de woning op het uitkeringsadres heeft verbleven, bestaan eruit dat tijdens het huisbezoek van 2 maart 2020 het bed van eiser beslapen was en de woning enigszins ingericht. Ook is een concreet gegeven dat de verhuurder in een e-mail schrijft dat vanaf de zomer van 2019 overlast wordt ervaren door de buurvrouw in [woonplaats] .
22. De meest concrete indicaties dat eiser niet op het uitkeringsadres heeft verbleven, bestaan eruit dat verweerder in de woning maar weinig kleding heeft aangetroffen. Niet is gebleken van gemaakte foto’s of een achtergehouden verslag, waaruit iets anders zou volgen. Ook is uit internetonderzoek gebleken dat eiser ten tijde van de beslissing op bezwaar in twee sportscholen in [plaats] sportlessen gaf. Daarnaast is opvallend dat de bankafschriften van eiser nog steeds geadresseerd waren aan het adres van zijn ex-partner te [woonplaats] . Verder valt op dat eiser een groot aantal maaltijden/ supplementen op het adres in [woonplaats] heeft laten bezorgen. Hoewel hij wellicht op deze manier korting kon krijgen, is dit niet logisch als het zwaartepunt van het persoonlijk leven in [woonplaats] ligt.
23. De rechtbank concludeert dat alle hiervoor genoemde indicaties en contra-indicaties in onderlinge samenhang bezien maken dat het rechtsvermoeden dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde door hem niet is weerlegd. Om deze reden is verweerder terecht uitgegaan van het hoofdverblijf van eiser buiten de gemeente [woonplaats] .
24. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het horen van de door de gemachtigde van eiser genoemde getuige.
Conclusie
25. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
26. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.op grond van artikel 40, eerste lid, van de Participatiewet
2.uitspraak van 13 maart 2015 van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2015:556
3.uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:506 r.o. 4.3
4.uitspraak van de Raad van 16 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3305 r.o. 4.6
5.uitspraak van de Raad van 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3184 r.o. 4.3
6.ten tijde van de beslissing op bezwaar