In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant ontving sinds 1 februari 2012 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand, omdat er vermoedens bestonden dat de appellant niet op het uitkeringsadres woonde. Dit vermoeden was gebaseerd op extreem laag elektriciteitsverbruik en het ontbreken van gasverbruik. Appellant weigerde toestemming voor een huisbezoek, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandskosten.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de besluiten van het dagelijks bestuur vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het dagelijks bestuur terecht de bijstand heeft ingetrokken. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad heeft de boete die eerder was opgelegd door de rechtbank vernietigd, maar heeft zelf een lagere boete van € 250,- opgelegd aan de appellant. De Raad heeft het dagelijks bestuur ook veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.002,-.
De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste en volledige informatie over het woonadres voor het recht op bijstand en de gevolgen van het niet meewerken aan onderzoeken door het bijstandsverlenend orgaan.