Uitspraak
18.3214 PW
1 mei 2018, 17/5255 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van bijstand aan appellant is bevestigd. Appellant ontving sinds 9 januari 2015 bijstand op grond van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft zijn bijstand per 16 maart 2017 ingetrokken. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij werd vastgesteld dat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. Appellant heeft meerdere keren niet gereageerd op uitnodigingen van het college en heeft tijdens een huisbezoek tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn woonsituatie. Het college heeft op basis van deze bevindingen geconcludeerd dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college ten onrechte is uitgeweken naar de grond dat hij niet op het uitkeringsadres woonde, zonder dat er voldoende bewijs was. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant niet woonachtig was op het uitkeringsadres. De Raad heeft vastgesteld dat het college de nodige kennis over de relevante feiten heeft vergaard en dat de verklaringen van buurtbewoners en de resultaten van het huisbezoek voldoende bewijs vormen voor de intrekking van de bijstand. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.