1.2De advocaat van eiseres heeft het bedrag van € 44.461,30 op 19 december 2018 op de bankrekening van [de man] teruggestort.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres op
19 december 2018 feitelijk de beschikking heeft gekregen over een bedrag van € 44.461,30, dat [de man] had overgemaakt in verband met haar aanspraak op een onverdeeld onderdeel van de huwelijksgoederengemeenschap. Dit betekent dat er vanaf dat moment sprake was van in aanmerking te nemen middelen in de vorm van vermogen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw. Volgens verweerder bestond de hiervoor genoemde aanspraak bij de aanvang van de bijstandsverlening aan eiseres op 3 januari 2005. Eiseres heeft niet gemeld dat [de man] op 19 december 2018 meergenoemd bedrag heeft overgemaakt. De grondslag om het recht op bijstand te herzien en de bijstand van eiseres terug te vorderen is volgens verweerder artikel 17, eerste lid, van de Pw (schending inlichtingenplicht) en artikel 54, derde lid, van de Pw.
3. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de grondslag voor het terugvorderen van de bijstand artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste van de Pw had moeten zijn. Daarnaast heeft verweerder erkend dat hij het recht op bijstand van eiseres ten onrechte met ingang van 3 januari 2005 heeft herzien. Volgens verweerder had eiseres op dat moment namelijk recht op bijstand, omdat zij toen nog niet over het bedrag van € 44.461,30 beschikte, maar slechts een niet-opeisbare vordering op [de man] had.
4. De rechtbank is, gelet op wat onder 3 is overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het in beroep gewijzigde standpunt van verweerder betekent dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding het primaire besluit, voor zover verweerder daarin het recht op bijstand van eiseres heeft herzien, te herroepen en zelf in de zaak te voorzien door het besluit tot herziening te herroepen. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de terugvordering, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand kunnen blijven. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres op 3 januari 2005 een aanspraak had op het onverdeelde aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap, waarin een stamrecht viel, maar dat zij daar toen feitelijk niet over kon beschikken. Eiseres had op dat moment een niet-opeisbare vordering op [de man] . De vervolgvraag is of eiseres op 19 december 2018 feitelijk over het door [de man] op de derdenrekening van haar advocaat overgemaakte bedrag van € 44.461,30 kon beschikken en of verweerder gebruik mocht maken van zijn in artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste van de Pw neergelegde bevoegdheid om de aan eiseres betaalde bijstand met ingang van 3 januari 2005 van eiseres terug te vorderen. Ter zitting heeft verweerder hierbij toegelicht dat de terugvordering zich uitstrekt over de periode 3 januari 2005 tot en met 2012, met uitzondering van een aantal maanden in 2012, waarin eiseres geen bijstand heeft ontvangen.
Kon eiseres op 19 december 2018 feitelijk beschikken over het bedrag van € 44.461,30? Ja.
6. Eiseres voert in beroep aan dat zij op 19 december 2018 niet over het bedrag van
€ 44.461,30 kon beschikken en dat zij dit ook niet voor haar levensonderhoud heeft kunnen aanwenden. Daarbij acht eiseres van belang dat het bedrag niet naar haar bankrekening, maar naar de derdenrekening van het advocatenkantoor van haar gemachtigde is overgemaakt.
7. In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Pw staat het volgende:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand: anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat: de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
8. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat artikel 58, tweede lid, onder f, ten eerste van de Pw een zelfstandige terugvorderingsgrondslag biedt als bepaalde middelen of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar daarover feitelijk nog niet kan worden beschikt. Zodra over die middelen kan worden beschikt, kan tot terugvordering over worden gegaan.
9. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat eiseres op 19 december 2018 feitelijk over het bedrag van € 44.461,30 heeft kunnen beschikken. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij in overleg met haar advocaat had besloten om het bedrag van
€ 44.461,30 terug te storten op de bankrekening van [de man] . Juist doordat eiseres de opdracht heeft gegeven om dat bedrag niet naar haar bankrekening over te maken, maar aan [de man] terug te storten, heeft zij feitelijk beschikt over het bedrag van € 44.461,30. Dat eiseres dit op advies van haar advocaat en een pensioendeskundige heeft gedaan, maakt dat niet anders. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de uitspraak van de CRvB van
5 maart 2019waarin een soortgelijke situatie aan de orde was. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van bijzondere omstandigheden/dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien? Nee.
10. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder vanwege bijzondere omstandigheden van terugvordering had moeten afzien. Deze bijzondere omstandigheden zijn erin gelegen dat eiseres door het handelen van [de man] in een zeer ingewikkelde situatie is beland waarin hij haar blijft dwarsbomen. Eiseres heeft tot heden niets van haar aanspraak ontvangen en over deze aanspraak loopt thans een procedure bij de civiele rechter.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering. Voor de uitleg van dringende redenen heeft verweerder aansluiting gezocht bij de vaste rechtspraak van de CRvB. Deze vaste rechtspraak houdt in dat dringende redenen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
12. De omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd leiden, hoe vervelend deze ook mogen zijn, niet tot het oordeel dat de terugvordering voor eiseres onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft, zodat verweerder hierin geen dringende redenen heeft hoeven aannemen. Verder is van betekenis dat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Had verweerder de bijstand op grond van artikel 18 van de Pw moeten afstemmen? Nee.
13. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het bedrag van € 44.461,30 niet als middelen had mogen aanmerken. Daarbij stelt eiseres dat voornoemd bedrag met een werknemerspensioen dan wel lijfrente gelijk moet worden gesteld. Volgens eiseres had verweerder, gelet op de omstandigheid dat zij geen pensioen heeft opgebouwd, aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 18, eerste lid, van de Pw en haar recht op bijstand moeten afstemmen. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2018.
14. Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Pw is het bijstandverlenend orgaan verplicht om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft invulling aan één van de uitgangspunten van de Pw, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraakis voor een dergelijke individuele afstemming slechts plaats in zeer bijzondere situaties. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank van een dergelijke situatie geen sprake. Zoals verweerder heeft aangevoerd, hebben meerdere bijstandsgerechtigden geen pensioen opgebouwd, zodat eiseres daarin geen uitzondering vormt. De verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 januari 2018 kan eiseres niet baten, omdat het in die zaak ging om een vrijgekomen lijfrentekapitaal dat op naam stond van de bijstandsgerechtigde. Hiervan is in het geval van eiseres geen sprake. De enkele stelling dat de vordering van eiseres op [de man] als een lijfrente/werknemerspensioen moet worden aangemerkt, is niet voldoende voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder bevoegd was om de bijstand over de periode van 3 januari 2005 tot en met 2012 van eiseres terugvorderen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit, voor zover dat op de terugvordering van de bijstand ziet, in stand te laten.
Griffierecht, verleende rechtsbijstand en reiskosten.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.100,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet daarnaast aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte reiskosten van € 14,40, zijnde de reiskosten op basis van openbaar vervoer, 2e klas.
Komen de kosten van [bedrijf] voor vergoeding in aanmerking? Nee.
18. Eiseres heeft de rechtbank verder verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van mevrouw [naam] , werkzaam bij [bedrijf] te Ede.
19. Naar vaste rechtspraak dient voor de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige redelijk was, als maatstaf te worden gehanteerd of een betrokkene, ten tijde van die inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijke relevante vraag. Daartoe dient in ieder geval een verband te bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen die in de betreffende procedure aan de orde zijn.
20. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gemaakte kosten voor de dienstverlening van [naam] niet voor vergoeding in aanmerking komen. Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, dient de rechtbank te beoordelen of eiseres op 3 januari 2005 (ingangsdatum bijstand) aanspraak had op het onverdeelde aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap en wanneer eiseres feitelijk over dit aandeel heeft kunnen beschikken. De vraag wanneer de aanspraak van eiseres opeisbaar was en voor welk bedrag – wat [naam] heeft beoordeeld – is daarvoor niet relevant. Dit volgt ook vaste rechtspraak van de CRvB, waarin wordt aangenomen dat er gedurende de gehele bijstandsperiode sprake was van een (niet-opeisbare dan wel niet ten gelde gemaakte) aanspraak/vorderingen vervolgens wordt gekeken naar het moment waarop de bijstandsgerechtigde feitelijk over de middelen uit die aanspraak kon beschikken. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen verband bestaat tussen de door eiseres ingeroepen deskundigheid van [naam] en de specifieke vragen die de rechtbank in deze procedure dient te beantwoorden. Het verzoek van eiseres om de kosten van [naam] te vergoeden, wijst de rechtbank dan ook af.