Op 2 oktober 2019 deed de Centrale Raad van Beroep uitspraak in een hoger beroep betreffende de WIA-uitkering van appellant. De zaak betrof de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige redelijk was en of de kosten van de rapporten van deze deskundige in de proceskostenveroordeling moesten worden betrokken. Appellant had een verzoek tot herregistratie in het BIG-register ingediend, dat op 30 januari 2018 door de minister voor Medische Zorg was afgewezen. Ondanks deze afwijzing mocht appellant er volgens de Raad van uitgaan dat de deskundige, die medisch geschoold was, een bijdrage zou kunnen leveren aan een gunstige uitkomst van het geschil. De Raad oordeelde dat er een verband moest bestaan tussen de ingeroepen deskundigheid en de specifieke vragen in de procedure. De kosten van de rapporten werden vastgesteld op basis van de geldende maximumuurtarieven en de Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de kosten van appellant tot een totaalbedrag van € 3.350,71. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Carlier.