Uitspraak
17 6307 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van appellant, die sinds 15 april 1988 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). De terugvordering is gebaseerd op het feit dat appellant een erfenis heeft ontvangen, waarvan hij geen melding heeft gemaakt bij de gemeente. De zaak is gestart na een anonieme melding over de woonsituatie van appellant en het vermoeden van vermogen in het buitenland. Het college heeft de bijstand van appellant herzien en een bedrag van € 125.562,44 teruggevorderd over een periode van meer dan twaalf jaar. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar heeft later verzocht om herziening van het besluit. Het college heeft het terugvorderingsbedrag uiteindelijk verlaagd naar € 22.103,64, maar appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 15.998,64. Appellant heeft zich vervolgens in hoger beroep gekeerd tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het college terecht de kosten van bijstand heeft teruggevorderd op basis van artikel 58 van de PW, omdat appellant recht had op zijn erfdeel vanaf het moment van overlijden van zijn moeder in 2003. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij schulden had die in mindering moesten worden gebracht op zijn vermogen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.