4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde bekend. De verdediging heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen en volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 september 2018;
- een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 17;
- een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, pagina 41 en 42;
- een proces-verbaal van bevindingen, pagina 43 tot en met 48.
feit 2
Op 16 januari 2018 werd de door verdachte gehuurde woning in het appartementenhotel aan de [adres] in [woonplaats] doorzocht. Tijdens de doorzoeking werd onder andere een geldbedrag van € 684,08 aangetroffen. In de broekzak van verdachte werd een bedrag van € 3.400,00 aangetroffen en in beslag genomen.
Bij een tweede doorzoeking van de woning van verdachte op 17 januari 2018 werd in een rugzak een geldbedrag van € 33.410,00 aangetroffen en in beslag genomen.
Bewijsoverwegingen
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt met betrekking tot het bij de bewijslevering te hanteren toetsingskader het volgende voorop.
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van witwassen vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde eisen voldoet (Hof Amsterdam, 18 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5279). Indien verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (Hoge Raad (hierna: HR) 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2471 en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194). Vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat het legale inkomen van verdachte en zijn echtgenote (ruimschoots) ontoereikend is om zijn bezittingen te kunnen verantwoorden. Daar komt bij dat verdachte in de schuldsanering zit, hetgeen veronderstelt dat betrokkene juist geen vermogen heeft. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Van de verdachte mag derhalve worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor zijn handelen met betrekking tot de onder 2 in de tenlastelegging genoemde voorwerpen (zijnde geldbedragen) geeft. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte en zijn echtgenote over periode van 1 januari 2016 tot en met 26 februari 2018 een gezamenlijk legaal inkomen hadden van € 19.800 bruto.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft zich na zijn aanhouding door de politie beroepen op zijn zwijgrecht ten aanzien van de in zijn woning aangetroffen geldbedragen. Ook daarna heeft verdachte zich bij de politie, de rechter-commissaris en in de raadkamer van de rechtbank beroepen op zijn zwijgrecht.
Verdachte heeft voor het eerst op 12 juni 2018, in een door zijn raadsman opgestelde schriftelijke verklaring, - onder andere - verklaard dat hij in december 2016 een tas met een kogelwerend vest, wapens en ongeveer € 40.000,00 aan contant geld in de bosjes had gevonden.
Verder zou hij regelmatig in het casino geld hebben gewonnen en had hij een bedrag van in totaal ongeveer € 25.000,00 van de gasten op zijn bruiloft gekregen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verklaringen van verdachte als volgt.
Tas met o.a.kogelwerend vest
Uit onderzoek is gebleken dat het kogelwerend vest geproduceerd is op 12 februari 2017
Op 14 augustus 2018 werd verdachte geconfronteerd met het feit dat het kogelwerend vest is geproduceerd in februari 2017, terwijl hij, verdachte, eerder heeft verklaard dat hij dit in december 2016 had gevonden. Verdachte heeft zich vervolgens op zijn zwijgrecht beroepen.Ter terechtzitting van 24 september 2018 heeft verdachte verklaard dat het kogelwerend vest niet in de tas zat die hij in december 2016 gevonden had. Hij had het vest tijdens het uitvoeren van een werkstraf in november/december 2017 gekocht van iemand die ook een werkstraf uitvoerde. Verdachte wil de naam van deze persoon niet noemen.
De rechtbank overweegt dat verdachte, nadat hij zich eerst gedurende lange tijd op zijn zwijgrecht heeft beroepen, op 12 juni 2018 een verklaring heeft afgelegd, welke verklaring na onderzoek niet blijkt te kloppen. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring aangepast aan de onderzoeksresultaten. Voorts kan deze verklaring op geen enkele wijze geverifieerd worden nu verdachte de naam van de persoon van wie hij zegt het vest te hebben gekocht, niet wil noemen.
De verklaring van verdachte dat hij een bedrag van ongeveer € 25.000,00 heeft ontvangen van de bruiloftsgasten, is door verdachte op geen enkele wijze onderbouwd.
Voorts zijn in het onderzoek aan de iPhone van de echtgenote van verdachte een groot aantal afbeeldingen van enveloppen met geld aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van de bruiloft, met in totaal een bedrag van ongeveer € 1.560,00.Dit duidt erop dat betrokkene een veel lager contant geldbedrag heeft ontvangen van zijn bruiloftsgasten.
Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig naar het casino ging en daar ook regelmatig won. Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij naar een gokhal in Amersfoort ging en dat daar beelden van moeten zijn, ook van momenten dat hij uitbetaald kreeg.
Deze verklaring is eveneens onvoldoende concreet en onvoldoende onderbouwd en is bovendien pas in een zeer laat stadium gegeven. Voorts is het niet aannemelijk dat er, gelet op de verstreken tijd, nog beelden beschikbaar zijn waarop verdachte te zien is.
De verklaringen van verdachte zijn al met al wisselend, onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar om het vermoeden van witwassen enigszins te weerspreken. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte daarom hoogst onaannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat nu de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, de conclusie moet zijn dat het niet anders kan zijn dan dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het geldbedrag mogelijk afkomstig is uit een door verdachte begaan misdrijf. Ten aanzien van het voorhanden hebben van voorwerpen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn, geldt immers dat die gedragingen niet zonder meer als witwassen gekwalificeerd kunnen worden.
De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte niet heeft aangevoerd dat het geld uit eigen misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft ook geen enkele aannemelijke verklaring over de herkomst van het geldbedrag gegeven.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen van geldbedragen.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
feit 2 onder a
De rechtbank is van oordeel dat het onder a van het onder 2 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het dossier bevat hiertoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.
feit 1 en 2, onderdeel medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte dit samen met anderen heeft gepleegd. Het dossier bevat hiertoe wel aanwijzingen, maar onvoldoende concreet bewijs.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.