In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Liberia in 1976, werd beschuldigd van witwassen van verschillende geldbedragen, die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijven. De tenlastelegging omvatte bedragen van € 12.050, € 4.496,61, € 10.050,63, € 2.550 en € 19.615, die de verdachte in de periode van 13 april 2012 tot en met 29 september 2012 in Nederland voorhanden had. Het hof oordeelde dat de verdachte niet voldoende bewijs had geleverd voor de legale herkomst van deze bedragen en dat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte had grote geldbedragen ontvangen via stortingen uit het buitenland en deze contant opgenomen, wat het vermoeden van witwassen versterkte. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen. De straf die werd opgelegd bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en een taakstraf van 80 uur. Het hof hield rekening met de psychische en financiële situatie van de verdachte, wat leidde tot een minder zware straf dan oorspronkelijk was geëist door de advocaat-generaal. Het hof verklaarde tevens het in beslag genomen geldbedrag van € 5.000 verbeurd.