Overwegingen
1. Eiser is afkomstig uit Mosul, Irak, en is een Koerdische soennitische moslim. In de provincie Ninewa, waarvan Mosul de hoofdstad is, is sprake van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
2. Aan zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat hij niet kan terugkeren naar Irak, vanwege de verslechterde algemene situatie. Het gehele gebied is onder controle van IS. Eiser is in 2008 gevlucht uit Irak en heeft sindsdien geen contact meer met personen in Irak.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het asielrelaas van eiser in eerdere procedures niet geloofwaardig is bevonden en dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan verweerder het asielrelaas opnieuw dient te beoordelen. Verder heeft verweerder Bagdad als vestigingsalternatief aangemerkt. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat de situatie voor soennieten in Bagdad niet zodanig dat deze stad niet als vestigingsalternatief kan gelden. Verder heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd waarom hij niet wordt toegelaten of zich kan vestigen in Bagdad.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht als herhaalde aanvraag heeft aangemerkt. De eerste aanvraag van eiser is afgewezen bij beschikking van 19 mei 2009. Dat besluit is in rechte vast komen te staan met de uitspraak van de ABRvS van 11 juni 2012 (201108164/1/V1). Eisers aanvraag bevat ten aanzien van zijn asielrelaas geen nieuwe feiten, maar spitst zich toe op de inmiddels verslechterde omstandigheden in Irak.
5. De rechtbank stelt vast dat in beroep alleen ter discussie staat of verweerder Bagdad terecht als vestigingsalternatief voor eiser heeft aangemerkt.
6. Verweerder neemt een vlucht- of vestigingsalternatief aan als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar betrokkene geen risico loopt op vervolging of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw óf toegang heeft tot bescherming;
b. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar betrokkene op veilige en wettige wijze kan reizen en waartoe hij toegang kan verkrijgen; en
c. het gaat om een gebied waarvan redelijkerwijs van betrokkene kan worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
7. Over het vestigingsalternatief Bagdad heeft eiser aangevoerd dat hij zich aldaar niet zal kunnen vestigen omdat dit voor hem niet veilig is. Als Koerd zal hij in Bagdad niet geaccepteerd worden, hetgeen volgens eiser blijkt uit het feit dat er in Bagdad bijna geen Koerden zijn. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de algemene situatie in Bagdad niet veilig is. Eiser verwijst in dit verband naar de recente nieuwsberichten (waaronder een krantenbericht van 20 maart 2017), het rapport “Veelgestelde vragen Irak Vestigingsalternatief” van mei 2016 en december 2016 van Vluchtelingenwerk Nederland (hierna: “Veelgestelde vragen”) en het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van oktober 2015, waaruit volgt dat Bagdad de zwaarst getroffen provincie is met burgerdoden.
8. Verweerder heeft zich hierover onder verwijzing naar de onder het kopje ‘procesverloop’ vermelde uitspraken van de ABRvS op het standpunt gesteld dat de veiligheidssituatie in Bagdad het toelaat dat dit voor eiser als vestigingsalternatief geldt.
9. In de onder het kopje ‘procesverloop’ vermelde uitspraken heeft de ABRvS geoordeeld dat soennieten in de stad Bagdad geen reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Soennieten worden in Bagdad-stad niet systematisch blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. Weliswaar zijn soennieten in Bagdad-stad slachtoffer geworden van ontvoeringen en buitengerechtelijke executies, maar, gelet op het grote aantal soennieten in de stad, maakt dit niet dat wegens het enkele zijn van soenniet deze groep mensen een reëel risico loopt op een dergelijke onmenselijke behandeling. In wat eiser heeft aangevoerd, onder meer over zijn Koerdische achtergrond, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Vervolgens heeft eiser over het vestigingsalternatief Bagdad aangevoerd dat hij geen toegang kan krijgen tot Bagdad, wat wel nodig is op grond van wat hiervoor onder 6 is overwogen. Volgens eiser is het zeer moeilijk voor ontheemden om toegang te verkrijgen tot Bagdad en zal hij bij de controleposten rondom de stad worden tegengehouden. Hij voldoet niet aan de toelatingseisen om als ontheemde toegang te krijgen tot Bagdad. Zo beschikt eiser op voorhand niet over een sponsor. Eiser is nooit eerder in Bagdad geweest en heeft daar geen familie of vrienden die voor hem garant kunnen staan. Verder is het een onzekere situatie of eiser bij aankomst in Bagdad over een sponsor kan beschikken. Gezien eisers afkomst zal niemand bereid zijn om voor hem garant te staan. Eiser beschikt niet over een paspoort en een netwerk voor assistentie en accommodatie. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst eiser naar de brief ‘Internal Flight Alternative in Bagdad’ van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van 3 augustus 2016 en naar het eerder genoemde document “Veelgestelde vragen” van december 2016.
11. Verweerder heeft erkend dat een sponsorvereiste geldt voor ontheemden om zich in Bagdad te kunnen vestigen. Dit wordt bevestigd door het UNHCR-rapport van 3 mei 2016 en het Algemeen ambtsbericht. Volgens verweerder heeft de ABRvS deze omstandigheid betrokken in de uitspraken van 21 november en 23 december 2016 en geoordeeld dat het sponsorvereiste geen onoverkomelijke administratieve hobbel is. Onder verwijzing naar onder andere de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 9 februari 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:1160) en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 23 december 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:16624) en 13 januari 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:304) heeft verweerder gesteld dat het oordeel van de ABRvS wordt overgenomen door rechtbanken. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat de rechtbank Den Haag in haar uitspraak van 23 december 2016 een recenter rapport van het UNHCR heeft betrokken en dat dit geen aanleiding was voor een ander oordeel. Dit is het rapport ‘UNHCR Position on Returns to Iraq’ van 14 november 2016. Volgens verweerder volgt uit de overgelegde informatie dat zich een groot aantal soennieten in Bagdad heeft gevestigd en dat het voor eiser niet onmogelijk is om zich (ook) in Bagdad te vestigen. 12. In de onder het kopje ‘procesverloop’ vermelde uitspraken heeft de ABRvS geoordeeld dat binnenlands ontheemden toegang hebben tot Bagdad-stad. Iraakse burgers kunnen vanuit het buitenland met een laissez-passer via Baghdad International Airport naar Irak terugkeren en hebben via het vliegveld toegang tot de stad. Over de toegangseisen zoals het beschikken over een sponsor in de stad, heeft de ABRvS geoordeeld dat, voor zover voor langduriger verblijf administratieve handelingen zijn vereist, dit geen onoverkomelijke eisen zijn.
13. De rechtbank heeft over de toegangseisen die voor ontheemden gelden om zich te vestigen in Bagdad sterke twijfel bij de aard en zwaarte van de zo door de ABRvS bestempelde "administratieve handelingen".
14. Uit het Algemeen ambtsbericht volgt dat voor Irakezen die vanuit het buitenland terugkeren en in een andere provincie willen verblijven dan hun provincie van herkomst in principe dezelfde registratievoorwaarden gelden als voor binnenlandse ontheemden, zoals een sponsor, een veiligheidsverklaring van de lokale politie, een steunbrief van de mukhtar en de local council waarin bevestigd wordt dat hij een ontheemde is. Dit geldt ook voor de provincie en de stad Bagdad. De rechtbank overweegt dat dit openlaat hoe reëel het is voor iemand die oorspronkelijk afkomstig is uit Mosul, nooit eerder in Bagdad is geweest en daar geen enkele connectie heeft, om daadwerkelijk bij aankomst in Bagdad een sponsor te verkrijgen.
15. Daarnaast zijn de UNHCR-rapporten gezaghebbend en baseert de rechtbank zijn oordeel mede daarop. De UNHCR-rapporten zijn in overstemming met wat in het Algemeen ambtsbericht staat vermeld, maar schetsten een uitgebreider beeld van de registratievoorwaarden.
16. Uit het UNHCR-rapport van 3 mei 2016, dat de ABRvS heeft betrokken in zijn eerder genoemde uitspraken, blijkt dat een sponsor een persoon moet zijn met een goede reputatie, bekend bij de gemeenschap en de autoriteiten. Idealiter moet de sponsor iemand zijn met een huis en een baan. Wanneer iemand wil fungeren als sponsor moet hij zich persoonlijk melden bij het controlepunt. Afhankelijk van het controlepunt moet de sponsor zich identificeren en de beschikking hebben over een huurcontract of een eigendomsbewijs van een huis. De autoriteiten op het controlepunt behouden zich het recht voor om naar eigen goeddunken toegang van ontheemden tot Bagdad-stad te weigeren, ook al voldoen zij aan alle vereisten. Sommige ontheemden werden naar verluidt bij controlepunten in Bagdad gevraagd om een tweede sponsor.
17. Uit het UNHCR-rapport van 14 november 2016, dat niet kenbaar is betrokken bij de eerder genoemde uitspraken van de ABRvS, blijkt dat de beperkende toegangseisen, zoals het sponsorvereiste, vaak zijn gebaseerd op discriminerende criteria, zoals toegedichte associatie met IS op grond van etnische, religieuze en/of aan stam gebonden achtergrond of het gebied van herkomst. De toegangseisen zijn in het bijzonder in negatieve zin relevant voor soennieten die vluchtten uit IS-gebied. Ontheemde soennieten worden naar het zich laat aanzien collectief beschouwd als een bedreiging voor de veiligheid vanwege een toegedichte associatie met IS. Naar verluidt wordt hun vaak toegang en verblijf in relatief veilige gebieden geweigerd op basis van brede en discriminerende criteria. Toegangsbeperkingen die bij controlepunten worden toegepast, zijn naar het zich laat aanzien niet altijd duidelijk gedefinieerd en/of de uitvoering daarvan kan variëren of onderhevig zijn aan plotselinge veranderingen die meestal afhankelijk zijn van de veiligheidssituatie op dat moment.
Verder is volgens het UNHCR-rapport van 14 november 2016 het sponsorvereiste over het algemeen niet wettelijk gemotiveerd en ook wordt het niet officieel aangekondigd. Het is onderhevig aan frequente, vaak willekeurige wijzigingen, waardoor de vrijheid van beweging van de ontheemden en de toegang tot gebieden van relatieve veiligheid nadelig worden beïnvloed. De uitvoering van het sponsorvereiste varieert per controlepunt, officier en ambtenaar. Zelfs als iemand voldoet aan het sponsorvereiste is toegang tot een gebied niet gegarandeerd. Zelfs aan personen met ernstige medische problemen is toegang geweigerd. In het bijzonder kunnen etnische en sektarische overwegingen bepalen of toegang wordt verleend of geweigerd. Het sponsorvereiste en het gebrek aan duidelijkheid in relatie tot hun reikwijdte en toepasselijke procedures, kunnen ontheemden blootstellen aan exploitatie en misbruik, waaronder seksueel en geslachtsgebonden geweld, aangezien sommige sponsors geld of diensten vragen voor garantstelling. Rapporten tonen aan dat personen die op zoek zijn naar veiligheid stranden zonder toegang tot basisdiensten, aangezien de controlepunten zijn gesloten of omdat hun toegang tot bepaalde gebieden wordt geweigerd.
18. Uit de informatie van de UNHCR-rapporten trekt de rechtbank de conclusie dat het sponsorvereiste niet wettelijk is gereglementeerd en willekeurig wordt toegepast. Toegangsbeperkingen zijn niet altijd duidelijk gedefinieerd, de implementatie ervan kan variëren en de toelatingsvoorwaarden zijn onderhevig aan frequente willekeurige veranderingen. De (wijziging van) toelatingseisen worden niet officieel aangekondigd. Daarbij is nog van belang dat de autoriteiten zich het recht voorbehouden om naar eigen goeddunken toegang te weigeren, ook al wordt voldaan aan alle vereisten. Op basis van discriminerende criteria wordt, naar het zich laat aanzien, regelmatig toegang en verblijf in relatief veilige gebieden geweigerd ook al wordt voldaan aan de toelatingseisen. Eenduidige, transparante en actuele toelatingsvoorwaarden voor ontheemden ontbreken dan ook. Verder trekt de rechtbank de conclusie dat ontheemden die geen connecties in Bagdad hebben, afhankelijk zijn van de welwillendheid van andere mensen om te fungeren als sponsor. Dat gaat dus sowieso niet om een "administratieve procedure" waarbij een naar objectieve maatstaven te beoordelen aanvraag kan worden ingediend, maar om een zoektocht naar een subjectieve persoon die begunstigend wil optreden. Daarbij komt dat ontheemde soennieten, vooral die afkomstig uit IS-gebied, naar het zich laat aanzien collectief worden beschouwd als een bedreiging voor de veiligheid vanwege een toegedichte associatie met IS. Het is dus nog maar de vraag of eiser iemand bereid kan vinden om voor hem garant te staan bij aankomst in Bagdad. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het op dit moment onzeker is dat eiser toegang kan verkrijgen tot Bagdad en dat van hem kan worden verlangd dat hij zich daar vestigt in het kader van een vestigingsalternatief.
Dat de ABRvS in haar uitspraken uit november en december 2016 het UNHCR-rapport van 14 november 2016 toch zou hebben betrokken, valt uit die uitspraken niet op te maken en de rechtbank gaat er daarom ook niet voetstoots van uit.
19. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat uit het UNHCR-rapport van 14 november 2016 ook blijkt dat een intern vlucht- of verplaatsingsalternatief alleen beschikbaar zou zijn in uitzonderlijke omstandigheden. Hiervan is sprake als de persoon rechtmatig toegang kan krijgen tot het voorgestelde alternatief en daar kan verblijven, hij niet blootgesteld wordt aan een nieuw risico op ernstige schade en nauwe familiebanden heeft in het gebied die bereid en in staat zijn om de persoon te ondersteunen. Het gebrek aan sponsoring, waar nodig, en/of het gebrek aan documentatie leidt waarschijnlijk tot arrestatie en/of druk om terug te keren naar het gebied van herkomst. Deze informatie bevestigt eens te meer dat Bagdad voor eiser geen vestigingsalternatief kan zijn. Verweerder heeft erkend dat eiser niet naar Mosul kan terugkeren, omdat in Mosul sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Ook heeft verweerder niet betwist dat eiser geen familie heeft in Bagdad, die mogelijk zouden kunnen fungeren als sponsor. De stelling van verweerder dat het aantal soennieten in Bagdad blijft toenemen, is onvoldoende om Bagdad voor eiser als vestigingsalternatief aan te merken. Verweerder heeft niet gesteld dat er voor eiser een ander vestigingsalternatief binnen Irak zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten onrechte heeft geweigerd.
20. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit naar het zich laat aanzien geen efficiënte geschilafdoening zal opleveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
22. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.