ECLI:NL:RVS:2016:3442

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
201606665/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 25 augustus 2016 de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 28 juli 2016 vernietigd. De staatssecretaris had in dat besluit de aanvraag afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling geen reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Irak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 23 december 2016 het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris deugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak opnieuw te maken zou krijgen met mishandeling door sjiitische milities. De vreemdeling had weliswaar eerder mishandeling ervaren, maar had sindsdien geen problemen ondervonden in Irak. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de motivering van besluiten in asielzaken en de beoordeling van de veiligheidssituatie in het land van herkomst. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de vreemdeling geen reëel risico liep, en dat de rechtbank de situatie niet correct had ingeschat. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, wat gebruikelijk is in dergelijke zaken.

Uitspraak

201606665/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2016 in zaak nr. 16/16885 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3084, samengevat weergegeven overwogen dat soennieten in Bagdad-stad niet wegens sjiitische milities een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat ook de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt voormeld risico te lopen. De vreemdeling heeft ter toelichting op de veiligheidssituatie voor soennieten in Bagdad-stad gewezen op stukken die alle in voormelde uitspraak zijn beoordeeld. Verder heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat weliswaar geloofwaardig is dat de vreemdeling enkele jaren geleden bij een sjiitische controlepost in de stad is mishandeld, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer opnieuw te worden mishandeld. De vreemdeling heeft immers na de eerdere mishandeling geen problemen ondervonden van sjiitische milities, terwijl hij zich wel in Irak bevond. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt over de beroepsgrond van de vreemdeling over de notitie van Vluchtelingenwerk Nederland "Veelgestelde vragen - Bagdad - Veiligheidssituatie, juli 2016" overwogen dat de staatssecretaris die in zijn besluitvorming heeft betrokken en terecht heeft geconcludeerd dat deze geen wezenlijk ander beeld toont dan het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2015. De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 augustus 2016 in zaak nr. 16/16885;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016
572-837.