ECLI:NL:RVS:2016:3446

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
201605854/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 juli 2016. De rechtbank had de aanvragen van drie vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris van 30 juni 2016 vernietigd. De staatssecretaris had in zijn besluiten gesteld dat de vreemdelingen, als soennitische moslims afkomstig uit Mosul, bij terugkeer naar Irak geen reëel risico lopen op ernstige schade. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris deze motivering onvoldoende had onderbouwd.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris zijn grief ingediend, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn motivering ondeugdelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3085, overwogen dat soennitische moslims uit gebieden waar de Islamitische Staat actief is, in Bagdad geen reëel risico lopen op ernstige schade. De staatssecretaris heeft zich beroepen op dezelfde stukken als in de eerdere uitspraak.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 december 2016.

Uitspraak

201605854/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 juli 2016 in zaken nrs. 16/14476, 16/14480 en 16/14482 in het geding tussen:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2] en [de vreemdeling 3]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 30 juni 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 21 juli 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam, hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3085, aan de hand van in die zaak overgelegde informatie overwogen dat, samengevat weergegeven, soennitische moslims met een kenbare herkomst uit een gebied waar Islamitische Staat in Irak en al-Sham/Islamitische Staat actief is, in de stad Bagdad geen reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
1.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdelingen als soennieten bij wie op hun identiteitskaarten is vermeld dat zij afkomstig zijn uit Mosul, bij terugkeer naar Irak geen reëel risico lopen op ernstige schade. Nu de vreemdelingen zich ter zake beroepen op dezelfde stukken als die, die zijn beoordeeld in voormelde uitspraak, slaagt de grief.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, de beroepen ongegrond verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 21 juli 2016 in zaken nrs. 16/14476, 16/14480 en 16/14482;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016
572-837.