ECLI:NL:RVS:2016:3445

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
201605917/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake asielaanvragen van vreemdelingen

In deze zaak gaat het om hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2016. De rechtbank had de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en de besluiten van de staatssecretaris vernietigd. De staatssecretaris had op 28 juni 2016 de aanvragen van de vreemdelingen afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. de Raad, hebben verweerschriften ingediend tegen het hoger beroep van de staatssecretaris.

In het hoger beroep inzake vreemdeling 1 heeft de staatssecretaris geklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 1 zou kunnen terugkeren naar Al Nasiriyah. De Raad van State oordeelt dat het aan vreemdeling 1 is om aannemelijk te maken dat terugkeer niet van hem kan worden verlangd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een extra veiligheidsrisico loopt bij terugkeer naar Irak.

In het hoger beroep inzake vreemdeling 2 heeft de staatssecretaris terecht geklaagd dat de rechtbank ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 2 als soenniet bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op ernstige schade. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank onbestreden heeft overwogen dat vreemdeling 2 niet wegens zijn individuele omstandigheden een dergelijk risico loopt. De grieven van de staatssecretaris slagen in beide zaken.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 december 2016.

Uitspraak

201605917/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2016 in zaken nrs. 16/14331 en 16/14333 in het geding tussen:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2],
(hierna: vreemdeling 1 en vreemdeling 2 en, gezamenlijk, de vreemdelingen)
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 juni 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juli 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroepen ingesteld. De hogerberoepschriften zijn aangehecht.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. de Raad, advocaat te Dordrecht, hebben verweerschriften ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de staatssecretaris inzake vreemdeling 1
1. In zijn grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 1 zou kunnen terugkeren naar Al Nasiriyah. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het aan vreemdeling 1 om aannemelijk te maken dat terugkeer niet van hem kan worden verlangd. Gelet op wat vreemdeling 1 hiertoe heeft overgelegd, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat vreemdeling 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, mede gelet op de positie van soennieten in het zuiden van Irak, een extra veiligheidsrisico loopt wanneer hij terugkeert naar Irak. De grieven slagen.
2. Het hoger beroep inzake vreemdeling 1 is kennelijk gegrond.
In het hoger beroep van de staatssecretaris inzake vreemdeling 2
3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3084, samengevat weergegeven overwogen dat soennieten in Bagdad-stad niet wegens sjiitische milities een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief, onder meer, terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat vreemdeling 2 als soenniet bij terugkeer naar Irak geen reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat vreemdeling 2 niet wegens zijn individuele omstandigheden een dergelijk risico loopt, terwijl de vreemdeling zich beroept op stukken die al zijn beoordeeld in voormelde uitspraken. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep inzake vreemdeling 2 is kennelijk gegrond. Wat de staatssecretaris overigens aanvoert in zijn grief behoeft geen bespreking.
Conclusie
5. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, de beroepen ongegrond verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2016 in zaken nrs. 16/14331 en 16/14333;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016
572-837.