ECLI:NL:RVS:2016:3443

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
201606247/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 9 augustus 2016 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had op 9 juli 2016 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris deze afwijzing niet voldoende had gemotiveerd en vernietigde het besluit, waarbij de staatssecretaris werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd door de staatssecretaris aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij ondeugdelijk had gemotiveerd dat de vreemdeling toegang had tot de stad Bagdad en dat van hem redelijkerwijs kon worden verwacht dat hij zich daar zou vestigen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken overwogen dat Iraakse burgers vanuit het buitenland met het vliegtuig naar Bagdad kunnen terugkeren en toegang tot de stad hebben zonder onoverkomelijke eisen.

De Afdeling oordeelde dat de individuele omstandigheden van de vreemdeling vergelijkbaar zijn met die van een andere vreemdeling in een eerdere zaak, en dat de grief van de staatssecretaris slaagde. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201606247/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 augustus 2016 in zaak nr. NL 16.1660 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3084, samengevat weergegeven overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Iraakse burgers vanuit het buitenland met het vliegtuig naar Bagdad kunnen terugkeren en toegang tot de stad hebben, zonder dat daarvoor onoverkomelijke eisen gelden.
In een uitspraak van dezelfde datum, ECLI:NL:RVS:2016:3083, heeft de Afdeling aan de hand van in die zaak overgelegde informatie overwogen dat, samengevat weergegeven, de levensomstandigheden in de stad weliswaar zwaar zijn, maar niet zodanig dat van de vreemdeling in die zaak, gelet op zijn individuele omstandigheden, vestiging in Bagdad niet kon worden verwacht.
1.1. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling toegang heeft tot de stad Bagdad en dat van hem redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij zich bij wege van vestigingsalternatief in die stad vestigt. De individuele omstandigheden van de vreemdeling zijn immers vergelijkbaar met die van de vreemdeling in de voormelde zaak, ECLI:NL:RVS:2016:3083, terwijl de vreemdeling zich beroept op dezelfde stukken als die, die zijn beoordeeld in voormelde uitspraken en waarbij de Afdeling blijft. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking behoeven, het beroep ongegrond verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 augustus 2016 in zaak nr. NL 16.1660;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2016
572-837.