21.3De door eiseres genoemde uitspraken hebben betrekking op de situatie dat een zieke werknemer zijn recht op loondoorbetaling heeft prijsgegeven door beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van opzegging (CRvB van 10 maart 1999) respectievelijk door middel van een ontbindingsverzoek (CRvB van 9 april 2002). De rechtbank is van oordeel dat de situatie van eiseres hiermee niet is gelijk te stellen. De werkneemster van eiseres had immers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege is geëindigd op 11 november 2014. Van een ‘prijsgeven’ van het recht op loondoorbetaling bij ziekte is reeds daarom geen sprake. Dat eindigde immers van rechtswege en dus zonder dat de werkneemster dat door doen of laten kon beïnvloeden.
22. Eiseres heeft vervolgens ter zitting aangevoerd dat verweerder voor het stellen van een benadelingshandeling geen onderscheid mag maken tussen een zieke werknemer die zijn arbeidsovereenkomst beëindigt of daaraan meewerkt en de zieke werknemer die na het eindigen van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een aansluitende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd weigert.
23. De rechtbank begrijpt deze stelling van eiseres aldus, dat na het van rechtswege eindigen van een arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer, hij met het weigeren van een hem aangeboden aansluitende arbeidsovereenkomst een benadelingshandeling verricht als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW.
24. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Dit gaat in tegen het uitgangspunt dat men een arbeidsovereenkomst in vrijheid moet kunnen sluiten en van dwang om een arbeidsovereenkomst te sluiten geen sprake kan zijn. Van de werkneemster kon niet verlangd worden om alleen ter veiligstelling van haar recht op een ZW-uitkering in te gaan op de uitnodiging van eiseres om een tweede aangeboden arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te sluiten.
25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de werkneemster geen benadelingshandeling heeft gepleegd. Dit betekent dat verweerder zich bij het eerste bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres gevraagde ZW-beslissing moest worden geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet.
26. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder zich bij het eerste bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde ZW-beslissing kon worden geweigerd, zijn de overige gronden tegen verweerders subsidiaire standpunt voor het eerste bestreden besluit, over de vraag of de aangeboden arbeidsovereenkomst wel een concreet en passend aanbod is, niet meer relevant. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van de overige gronden tegen het eerste bestreden besluit.
Zaak III: Besluit tot overname behandeling ziekmelding eigenrisicodrager (UTR 16/1841)
27. Verweerder heeft zich in het tweede bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij de verplichting van eiseres om ZW-uitkering aan de werkneemster te betalen vanaf
12 november 2014 heeft overgenomen en heeft vastgesteld dat hij de uitkering bij wijze van voorschot aan de werkneemster heeft verstrekt. Er kan volgens verweerder geen benadelingshandeling worden gesteld en dus geen weigering van ziekengeld aan de orde zijn.
28. Eiseres voert aan dat verweerder de ZW-uitkering ten onrechte heeft overgenomen omdat de ZW-uitkering per 12 november 2014 geweigerd had moeten worden vanwege een benadelingshandeling.
29. Zoals de rechtbank hiervoor over zaak II heeft geoordeeld, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding was om de werkneemster een ZW-uitkering te weigeren omdat geen benadelingshandeling gesteld kan worden. De beroepsgrond slaagt alleen al daarom niet.
30. Eiseres voert verder aan dat ten tijde van het 2e primaire besluit nog geen medische beoordeling was verricht. De werkneemster is pas op 28 augustus 2015 gezien door een verzekeringsarts van het UWV. De overname van de betalingsverplichting was daarom in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Daarnaast handelt verweerder hiermee in strijd met artikel 2, zevende lid, van de Regeling, op grond waarvan het UWV de werkzaamheden moet overnemen van de eigenrisicodrager als deze niet binnen de gestelde termijn voldoende heeft hersteld.
31. De rechtbank overweegt hierover dat de omstandigheid dat de werkneemster ten tijde van het 2e primaire besluit op 13 mei 2015 nog niet medisch was beoordeeld, voor rekening en risico komt van eiseres. Als eigenrisicodrager voor de ZW was zij ten aanzien van de werkneemster na afloop van haar dienstbetrekking op 11 november 2014 immers gehouden de werkzaamheden te verrichten als bedoeld in het eerste lid van artikel 63a van de ZW, waaronder het laten verrichten van een medische beoordeling. Eiseres stelt op zich terecht dat verweerder pas met het 2e primaire besluit op 13 mei 2015 de werkzaamheden van eiseres over het ziekengeld van de werkneemster heeft overgenomen, geruime tijd na het besluit van 20 januari 2015 waarin eiseres de gelegenheid was geboden het verzuim in de voorgestelde beslissing te herstellen. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit tijdsverloop er echter niet aan af dat verweerder de werkzaamheden van eiseres op 13 mei 2015 terecht heeft overgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.
32. Eiseres heeft ter zitting gemeld dat haar beroepsgrond over de medische beoordeling door verweerder over de periode ná 13 mei 2015, moet worden geacht te zijn gericht tegen het vierde bestreden besluit, over de Eerstejaars ZW-beoordeling. De rechtbank zal daarom in het kader van de beoordeling van het derde bestreden besluit, hieraan voorbijgaan.
33. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het beroep tegen het derde bestreden besluit, ongegrond verklaren.
Zaak V: De ongewijzigde voortzetting van de ZW-uitkering na een Eerstejaars ZW-beoordeling (UTR 16/4037)
34. Verweerder stelt zich in het vierde bestreden besluit op het standpunt dat de ZW-uitkering van de werkneemster na een jaar ziekte terecht is voortgezet omdat zij op 29 september 2015 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder baseert zich daarbij op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het vierde bestreden besluit.
35. Eiseres voert aan dat verweerder de ZW-uitkering van de werkneemster ten onrechte heeft voortgezet. Eiseres stelt daartoe dat te veel beperkingen zijn aangenomen en dat met name een deel van de aangenomen beperkingen onvoldoende is onderbouwd. Eiseres stelt ook dat de werkneemster op 12 november 2014 mogelijk in staat was haar eigen werk te verrichten in een geringer aantal uren. Ter onderbouwing van haar beroepsgrond heeft eiseres twee adviezen van haar medisch adviseur en arts-gemachtigde Derks, van 18 augustus 2016 en van 30 oktober 2016, overgelegd. Volgens medisch adviseur Derks blijkt onvoldoende dat de werkneemster sinds haar ziekmelding doorlopend arbeidsongeschikt is geweest tot de Eerstejaars ZW-beoordeling. Ter zitting heeft de medisch adviseur gesteld dat het onzorgvuldig is van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om de werkneemster niet op te roepen.
36. Ingevolge artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Ingevolge artikel 19ab ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
37. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292), brengt in geschillen over de arbeidsongeschiktheidswetten in het geval dat een belanghebbende werkgever de (mate van) arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist, de aard van de betrokken belangen mee dat het UWV het besluit ten aanzien van die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk motiveert. 38. De rechtbank stelt vast dat verzekeringsarts Van der Werff, blijkens zijn rapporten van
2 september 2015 en van 23 oktober 2015, de werkneemster op 28 augustus 2015 en op 23 oktober 2015 heeft gezien tijdens een spreekuur, dossierstudie heeft verricht en informatie heeft verkregen van de huisarts, die is gedateerd op 14 september 2015.
Uit de rapporten blijkt dat de werkneemster diverse klachten heeft, waarvoor zij wordt behandeld. De verzekeringsarts acht de werkneemster in verband hiermee beperkt voor verscheidene vormen van belasting. Daarnaast acht de verzekeringsarts de werkneemster aangewezen op een aangepaste werkomgeving. De verzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 oktober 2015.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep Hoogeboom-Copier heeft in haar rapport van 30 juni 2016 geconcludeerd dat er geen medische reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
Naar aanleiding van de beroepsgrond heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 11 november 2016 gereageerd op het rapport van medisch adviseur Derks van
18 augustus 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert daarover dat dit onvoldoende aanleiding geeft om haar eerder ingenomen standpunt te wijzigen.