ECLI:NL:RBGEL:2015:933

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3511
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ziektegelduitkering van een eigen risicodrager Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Timing Uitzendbureau B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft een bezwaar van een werkneemster tegen de beëindiging van haar ziektegelduitkering. De werkneemster was sinds 2009 in dienst bij de eiseres en had zich per 31 januari 2013 ziek gemeld met klachten van vermoeidheid, hoofdpijn en duizeligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkneemster op basis van dezelfde klachten en beperkingen waarvoor zij eerder arbeidsongeschikt was geacht, geen uitvoering is gegeven aan de re-integratie. De rechtbank heeft het oordeel van de verzekeringsarts, A.L. Westra, gevolgd, die concludeerde dat de werkneemster ongeschikt was voor haar maatgevende arbeid. De rechtbank oordeelde dat het primaire besluit van de verweerder, dat de uitkering per 1 november 2013 beëindigde, in strijd was met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/3511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

Timing Uitzendbureau B.V., te Apeldoorn, eiseres

(gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Breda, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
1 november 2013 (hierna: datum in geding) aan […] (hierna: werkneemster) bericht dat zij geen recht meer heeft op ziekengeld.
Bij besluit van 15 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van werkneemster gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 7 november 2013 herroepen en beslist dat werkneemster met ingang van 1 november 2013 recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2014. Partijen zijn –met voorafgaand bericht- niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is de werkgever van werkneemster. Eiseres is eigenrisicodraagster als bedoeld in artikel 63a van de Ziektewet. Werkneemster is sinds 2009 in dienst bij eiseres. Per 31 januari 2013 heeft werkneemster zich ziek gemeld voor haar werk als productiemedewerker met klachten van vermoeidheid, hoofdpijn en duizeligheid. Werkneemster is daarna diverse malen door de bedrijfsarts gezien. In een brief van 22 maart 2013 schrijft de huisarts van werkneemster aan de bedrijfsarts onder meer dat er sprake is van veel stress, angst en spanningsklachten c.q. surmenage/neurasthene klachten, deels lichamelijk uitend in rug en schouderklachten, moeheid en het gevoel van opgebrand zijn. Ook schrijft hij daarin dat hij werkneemster heeft verwezen naar zijn eerstelijns triageteam om na te gaan wat de beste mogelijkheden zijn voor psychologische begeleiding. De prognose voor wat betreft herstel is volgens hem heel laag. Verder schrijft hij dat er geen medische beperkingen zijn, maar dat er bij het opbouwen van de werkzaamheden voldoende tijd zal moeten zijn voor afspraken met hulpverleners. De bedrijfsarts heeft werkneemster op 10 april 2013 gezien en toen genoteerd dat zij naar maatschappelijk werk is verwezen in verband met een chronisch vermoeidheidssyndroom. Op 10 juni 2013 heeft de bedrijfsarts genoteerd dat de belastbaarheid van werkneemster nog erg laag is, dat gezien de lopende behandeling geen werkhervatting is geadviseerd en dat hij verwacht dat als de behandeling goed aanslaat, werkneemster op 1 november 2013 weer hersteld is. Op 22 juli 2013 heeft hij genoteerd dat bij werkneemster sprake is van een aanpassingsreactie bij intrapersoonlijke trekken en een disharmonieuze jeugd, dat een behandeling bij de psycholoog net is gestart en dat werkneemster is terugverwezen naar een andere behandelaar waar zij in augustus start. Op 2 september 2013 heeft hij opgetekend dat werkneemster in behandeling is bij maatschappelijk werkster Derks en dat die behandeling net is opgepakt. Daarin staat ook dat de bedrijfsarts d.d. 14 oktober 2013 het spreekuur heeft omgezet in een telefonisch spreekuur, dat de belastbaarheid toen moeilijk kon worden vastgesteld, er weinig vooruitgang lijkt, de belastbaarheid ongewijzigd is, informatie bij de behandelaar is opgevraagd en er sprake is van beperkingen van de lichamelijke belastbaarheid voor wat betreft fysieke inspanning, repeterend tillen, duwen en trekken. Op 1 november 2013 heeft de bedrijfsarts werkneemster weer gezien en genoteerd dat werkneemster moe was, maar dat er geen duidelijke medische oorzaak voor de arbeidsongeschiktheid is en dat onduidelijk is of de behandeling effect zal hebben op de klachten van werkneemster. Verweerder heeft vervolgens op verzoek van eiseres met het primaire besluit van 7 november 2013 de uitkering ingevolge de ZW van werkneemster met ingang van 1 november 2013 beëindigd.
2. Verweerder heeft de gegrondverklaring van het bezwaar gebaseerd op de vaststelling dat werkneemster op de datum in geding doorlopend ongeschikt is tot het verrichten van de maatgevende arbeid. Hieraan ligt een medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep A.L. Westra ten grondslag. Dat onderzoek is vastgelegd in een rapport van 8 april 2014.
3. Eiseres vecht in beroep de medische grondslag aan. Eiseres stelt dat het medisch onderzoek niet juist is. Volgens eiseres is er van enige medische behandeling van werkneemster geen sprake geweest. Volgens eiseres valt begeleiding door maatschappelijk werk daar niet onder. Volgens eiseres staat daarmee vast dat werkneemster op datum in geding geen significante medische beperkingen had. Daarnaast is volgens haar het verzekeringsgeneeskundig protocol Chronische-vermoeidheidssyndroom door verweerder niet op de juiste wijze toegepast.
4.1
Uit artikel 63a, eerste lid, van de ZW volgt dat de werkgever die eigenrisicodrager is, bevoegd is de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van de ZW inzake uitkeringen te verrichten, met uitzondering van besluiten op grond van bezwaar of beroep. Op grond van het vierde lid van artikel 63a van de ZW kan de werkgever, na de voorbereidende werkzaamheden te hebben verricht, verweerder verzoeken om een besluit af te geven. Het Besluit werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW (hierna: het Besluit) geeft nadere voorschriften over de door verweerder in het kader van artikel 63a ZW uit te voeren werkzaamheden, waaronder de beoordeling van het bezwaar. Uit de rechtspraak (o.a. ECLI:NL:CRVB2012:BY7273) blijkt dat de reikwijdte van de volledige heroverweging in de bezwaarprocedure op de grondslag van het bezwaar wordt bepaald door de aard en de reikwijdte van de bevoegdheid tot besluitvorming in de primaire fase. In dit geval beperkt artikel 2, vijfde lid van het Besluit die besluitvorming tot een toetsing door verweerder van het voorstel door de eigenrisicodrager van een beslissing op de aspecten zorgvuldigheid van voorbereiding en motivering.
4.2
Eiseres heeft zich 4 november 2013 met een verzoek als bedoeld in artikel 63a, vierde lid, ZW tot verweerder gewend, waarna verweerder op 7 november 2013 het primaire besluit heeft afgegeven. De hersteldverklaring met ingang van 1 november 2013 is gebaseerd op een advies van de bedrijfsarts van 4 november 2013. De bedrijfsarts heeft naar aanleiding van een spreekuur op 1 november 2013 het standpunt ingenomen dat er geen duidelijke ziekteoorzaak is voor arbeidsongeschiktheid. Westra heeft de dossiergegevens, waaronder informatie van de huisarts van 22 maart 2013 en de rapportage van de bedrijfsarts bestudeerd. Voorts heeft Westra met werkneemster gesproken tijdens de hoorzitting. Westra schrijft in haar rapport van 8 april 2014 dat de visie van de bedrijfsarts niet kan worden gevolgd omdat de beoordeling niet zorgvuldig tot stand is gekomen. In de eerste plaats kan zij zich niet vinden in het oordeel van de bedrijfsarts dat er geen duidelijk ziektebeeld is vastgesteld. Zij wijst erop dat bij de werkneemster chronische vermoeidheid is vastgesteld en de huisarts spreekt over spanningsklachten en surmenage en dat de werkneemster hiermee ook arbeidsongeschikt is geacht voor haar eigen werk. Voorts is volgens Westra door de bedrijfsarts op 14 oktober 2013 met de werkneemster afgesproken dat zij 4 uur per week zou gaan re-integreren in passend werk, maar dit is niet gebeurd en zij is 14 dagen later volledig arbeidsgeschikt verklaard met dezelfde klachten en beperkingen. Ook wijst Westra erop dat onduidelijk is waar het eigen werk uit bestaat en wat de belasting is in dit werk. Tenslotte wijst zij erop dat het feit dat de werkneemster alleen wordt begeleid door maatschappelijk werk niet betekent dat er geen ziekte aanwezig is.
5. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door Westra op zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan het oordeel van Westra dat werkneemster arbeidsgeschikt is verklaard op basis van dezelfde klachten en beperkingen waarvoor zij eerder ziek werd geacht en voordat de met haar gemaakte afspraken over re-integratie waren nagekomen. Westra heeft dit aan de hand van dossierstudie en eigen onderzoek voldoende gemotiveerd. Dat betekent dat het primaire besluit genomen is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
6. Uit het voorgaande volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat werkneemster op de datum in geding niet in staat was de maatgevende arbeid te verrichten. Voor een verdergaande inhoudelijke beoordeling –zoals door eiseres wordt bepleit- biedt de wet- en regelgeving geen ruimte.
7 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.