Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 augustus 2015, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusiewisseling na tussenvonnis;
- de conclusie van repliek van 7 oktober 2015 van [eiser] ;
- de antwoordconclusie na tussenvonnis van 9 december 2015 van de notaris;
- de akte uitlaten productie van 6 januari 2016 van [eiser] .
2.De verdere beoordeling
Terzake van de op bovengenoemde datum door uw instelling aan genoemde cliënt verstrekt hypothecaire geldlening, doe ik u hierbij de ingeschreven hypotheekakte toekomen. Aangezien voor deze hypotheek geen verdere stukken nodig zijn, is hiermee uw dossier compleet.“
“Terzake van de op bovengenoemde datum op ons kantoor verleden akte van levering alsmede de verleden akte van geldlening met hypotheekstelling, ontvangt u bijgaand hiervan de afschriften. Vertrouwend Uw opdracht hiermee tot tevredenheid te hebben uitgevoerd.”
geenactie heeft ondernomen. Dit blijkt volgens [eiser] uit het gespreksverslag van 13 september 2012 (productie 5 bij dagvaarding). Volgens [eiser] treft juist de notaris een verwijt omdat hij niet alleen in september 2005, maar ook in 2007 zijn tekortkoming niet heeft opgemerkt. Toen de notaris in 2007 een verzoek van een collega kreeg om informatie over de betaling van het tweede deel van de koopsom in verband met de wens van [bedrijf] een nieuwe hypotheek op de verkochte weilanden te vestigen ten behoeve van SNS Property Finance B.V. heeft de notaris het dossier volgens [eiser] moeten bestuderen. De notaris heeft immers per e-mail de gevraagde informatie gegeven. Daarnaast betwist [eiser] dat de notaris in zijn bewijspositie is geschaad. Ter onderbouwing daarvan verwijst hij naar de omstandigheid dat de notaris blijkbaar in staat is geweest om de aantekeningen van [A] uit 2005 te achterhalen (overgelegd als productie 2 bij antwoord). [eiser] betwist voorts dat er sprake is van rechtsverwerking. Hij stelt dat hij geen enkele gedraging heeft verricht die daarop kan duiden en dat evenmin sprake is van strijd met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
Van de Steeg/Rabobank), HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195 en HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7846).
Ten spoedigste na heden” het hypotheekrecht zal worden gevestigd. Deze woorden worden direct gevolgd door de onherroepelijk volmachten daartoe aan de notaris. Gelet op de taalkundige betekenis van de woorden “
Ten spoedigste na heden” mocht [eiser] er op vertrouwen dat de notaris zo snel mogelijk zelfstandig, dus zonder nadere opdracht van [eiser] en/of [bedrijf] , zou overgaan tot het vestigen van de hypotheek voor de nabetalingsverplichting. De rechtbank kent in het onderhavige geval voorts bijzonder gewicht toe aan de onderlinge verhouding tussen partijen, te weten aan de ene kant een professioneel en deskundig notaris en aan de andere kant een niet juridisch geschoolde agrariër, geadviseerd door zijn accountant en twee makelaars in (landbouw)grond van verschillende kantoren. Vanwege deze verhouding ligt er een grotere verantwoordelijkheid bij de notaris dan bij [eiser] ten aanzien van het opmerken van enig gebrek met betrekking tot de afwikkeling van het samenstel van overeenkomsten tussen [eiser] en [bedrijf] . Daarnaast wordt er belang gehecht aan de aard van de beroepsfout, namelijk het tekortschieten in de notariële zorgplicht. Het niet naleven van een verantwoordelijkheid die deel uitmaakt van deze op de notaris rustende zorgplicht, is in beginsel niet een tekortkoming die [eiser] zonder meer behoort op te merken (zie ook Rechtbank Gelderland 11 maart 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2208). Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij [eiser] in maart 2005 de alarmbellen niet hoefden te gaan rinkelen toen een conceptakte en/of een bewijs van inschrijving van een akte van hypotheekstelling voor de nabetaling uitbleven. Hetzelfde geldt voor het moment waarop het tweede en grootste deel van de vaste koopsom aan [eiser] is uitbetaald. Op laatstgenoemd moment, zes maanden na het passeren van de akte van levering, had juist de notaris onderzoek moeten doen. Hij had het dossier van [eiser] toen moeten bekijken om de betaling te kunnen verwerken en een akte van kwijting voor de geldlening op te kunnen stellen. Hij had toen zelf moeten opmerken dat het hypotheekrecht voor de nabetaling nog niet was gevestigd. Daar komt nog bij dat de notaris ook in 2007 het dossier heeft bestudeerd naar aanleiding van het verzoek om informatie van een collega en ook toen heeft moeten kunnen zien dat de hypotheek voor de nabetaling nog niet was gevestigd. Hij heeft de gevraagde informatie over de betaling van het tweede deel van de vaste koopsom immers aan zijn collega gegeven. Als de belangen van de notaris al zijn benadeeld door het tijdsverloop tussen 2005 en 2012, dan is die benadeling een gevolg van nalaten van de notaris zelf. Op grond van voornoemde omstandigheden – en meegewogen het vérstrekkende gevolg voor [eiser] indien het beroep op het verstrijken van de klachttermijn wél zou worden gehonoreerd – is de rechtbank van oordeel dat [eiser] niet eerder dan medio 2012 nader onderzoek heeft moeten verrichten. De notaris heeft niet aangevoerd dat [eiser] niet binnen bekwame tijd na het ontdekken van de tekortkoming (in 2012) heeft geklaagd. Het voorgaande leidt daarom tot de slotsom dat [eiser] tijdig heeft geklaagd.
Ermes c.s./Haviltex), HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101, NJ 2013/214 (
Lundiform/Mexx) en HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303).
indien en voor zover”door [ [bedrijf] ] “
ter gelegenheid van” de betaling van het tweede gedeelte van de vaste koopprijs aan de betreffende financiële instelling recht van eerste hypotheek diende te worden verstrekt. Daarover kan geen misverstand bestaan. In taalkundig opzicht kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat [eiser] zich alleen heeft verplicht om mee te werken aan rangwisseling op of omstreeks 5 september 2005 ten behoeve van de financiering van de betaling van het tweede en overgrote gedeelte van de vaste koopsom van € 4.080.000,00.
er is geen mogelijkheid om een recht van eerste hypotheek te hebben; om toch nog enige zekerheid te hebben moeten we maar het recht van tweede hypotheek vestigen”. [eiser] heeft volgens de notaris uitdrukkelijk ingestemd met een tweede hypotheekrecht, achter een eventueel hypotheekrecht van de bank van [bedrijf] . Er zijn op de dag waarop de leveringsakte is gepasseerd, 7 maart 2005, geen daarvan afwijkende afspraken gemaakt. Dat de bedoeling van partijen uiteindelijk niet ondubbelzinnig in de leveringsakte is opgenomen, is volgens de notaris te wijten aan de haast die geboden was bij het opstellen en passeren van de akte.
ter gelegenheid van de betaling van het (…) resterende gedeelte van de koopprijs aan de betreffende financiële instelling recht van eerste hypotheek dient te worden verstrekt”. De verplichting tot medewerking aan rangwisseling loopt op grond van de tekst van de akte dus tot en met het moment van de betaling van het tweede deel van de vaste koopprijs in september 2005. Als de notaris de beroepsfout in maart 2005 niet zou hebben gemaakt had [eiser] zijn medewerking aan rangwisseling op 5 of 6 september 2005 niet mogen weigeren. [eiser] heeft immers ook zelf gesteld dat zijn hypotheek voor de nabetaling een tweede hypotheek zou worden indien [bedrijf] een recht van eerste hypotheek zou moeten verschaffen voor de financiering van de betaling van het tweede deel van de vaste koopsom. [bedrijf] heeft het tweede deel van de vaste koopsom echter toch uit eigen zak kunnen betalen. Kennelijk waren de bestaande zekerheden voor de financiers van [bedrijf] op 5 september 2005 toereikend voor het krediet in rekening-courant en was dit krediet toch toereikend voor de betaling van de gehele vaste koopsom. Dat betekent dat de verplichting van [eiser] om met een rangwisseling mee te werken aan de financiering van de vaste koopsom is geëindigd. Uit niets blijkt, noch uit de aantekeningen van [A] , noch uit de verklaring van [B] , dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] ook zou moeten meewerken aan rangwisseling indien de financiers van [bedrijf] op een later moment aanvullende zekerheden zouden verlangen.
(…) € 20,-- bij levering en € 25,-- (nabetaling) nadat de huidige bestemming is gewijzigd (niet aangeven voor welke doeleinden: woningbouw of bedrijven) (…)”. Dit wekt de indruk dat in het midden wordt gelaten welke gewijzigde bestemming de grond krijgt, maar dat het er alleen om gaat of de huidige agrarische bestemming zal wijzigen of niet. Verderop in de aantekeningen van [A] , onder de datum 16-02-2005, staat “
(…) in koopovereenkomst (artikel 3 lid 2) ‘bestemmingsplan ten behoeve van de beoogde bouw’ vervangen door ‘bestemmingsplan ten behoeve van de ontwikkeling van gemeentelijke plannen in de polder Gnephoek’(…)”. Ook dit lijkt te wijzen op een ruimere omschrijving dan alleen de bestemming woningen of bedrijven. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat, indien partijen beoogden de nabetalingsverplichting alleen te laten gelden in het geval de agrarische bestemming zou wijzigen in woningbouw of bedrijfsmatige ontwikkeling, het voor de hand had gelegen dat dit dan ook in die bewoordingen of woorden van gelijke strekking in de akte zou zijn opgenomen en dat niet gezocht zou zijn naar een meer omschrijvende en daarmee minder duidelijke en eenduidige terminologie. In dat geval ligt het naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor de hand dat er in het voorstadium zou zijn gediscussieerd over welke bewoordingen gekozen moesten worden. De gekozen bewoordingen ‘nieuwe bebouwde stedenbouwkundige ontwikkeling’ wekken daarom naar het oordeel van de rechtbank de indruk dat partijen een en ander niet wilde beperken tot woningbouw of bedrijfsmatige ontwikkeling.
- volgens de notaris - standaardformulering hebben gebruikt is een aanwijzing voor het gelijk van [eiser] . De rechtbank beantwoordt de vraag of partijen de bestemming ‘verkeer’ hebben geschaard onder de term ‘nieuwe bebouwde stedenbouwkundige ontwikkeling’ dan ook bevestigend. Hiervoor onder 2.26. is overwogen dat het begrip ruim(er) moet worden uitgelegd dan enkel omvattend woningbouw en/of bedrijfsmatige ontwikkeling. Daarmee krijgt [eiser] dus gelijk met zijn uitleg dat bedoeld is dat elke bestemmingswijziging van de agrarische grond recht geeft op nabetaling.
- A 1655 met een oppervlakte van 55 a 39 ca, hetgeen overeenkomt met 5.539 m²;
- A 1584 met een oppervlakte van 50 a 25 ca, hetgeen overeenkomt met 5.025 m²;
- A 1658 met een oppervlakte van 69 a 27 ca, hetgeen overeenkomt met 6.927 m²;
- A 1585 met een oppervlakte van 32 a 30 ca, hetgeen overeenkomt met 3.230 m².
Ten spoedigste na heden” het hypotheekrecht voor de nabetaling ten behoeve van [eiser] zal worden gevestigd, heeft de notaris volgens zijn eigen verklaring ter zitting zonder overleg met [eiser] zes maanden willen wachten, namelijk totdat de akte van kwijting voor de geldlening met betrekking tot het tweede deel van de vaste koopsom zou zijn ondertekend. De notaris heeft echter geen akte van kwijting opgemaakt. Daarnaast heeft de notaris ook geen actie ondernomen op het moment dat in 2007 bij hem door een collega navraag is gedaan over de betaling van het tweede deel van de vaste koopsom. Al met al zijn er, zoals de rechtbank ook in het kader van de beoordeling van de schending van de klachtplicht en het beroep op rechtsverwerking heeft overwogen, minstens drie momenten in de tijd aan te wijzen waarop de notaris het dossier inzag en had moeten constateren dat het recht van tweede hypotheek (nog) niet gevestigd was. De ernst van het verwijt dat de notaris aan [eiser] maakt, te weten het niet controleren of de notaris zijn werk heeft gedaan, valt in het niet bij de ernst van de verwijten die [eiser] de notaris mag maken. Voor het overige verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder 2.10. en 2.11. over de klachtplicht en rechtsverwerking.
9.030,00(3,5 punt × tarief € 2.580,00)