ECLI:NL:RBLIM:2025:7141

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
11522214 EL 25-694
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en huurkoop in effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 juli 2025, gaat het om een geschil tussen twee eisers en de besloten vennootschap Dexia Nederland B.V. De eisers hebben leaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij zij als lessee stonden vermeld. De eisers vorderen schadevergoeding van Dexia, stellende dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hen als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon die hen adviseerde geen vergunning had voor beleggingsadvies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot schade voor de eisers. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eisers toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 5.246,24, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia is ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gebaseerd op eerdere jurisprudentie en de specifieke omstandigheden van de zaak, waarbij de rol van de tussenpersoon en de advisering door deze partij centraal stonden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet op de hoogte was van de advisering door de tussenpersoon, en dat de schade volledig voor rekening van Dexia komt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11522214 EL 25-694
vonnis van de kantonrechter van 16 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

2. [eiseres] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident,
verwerende partij in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident,
eisende partij in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals.
Partijen worden hierna [eisers] (mannelijk enkelvoud) en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2025;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie tevens houdende een incidenteel verzoek ex artikel 195 Rv;
  • de conclusie van antwoord op het incidentele verzoek tevens houdende een incidenteel verzoek ex artikel 195 Rv tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord op het incidentele verzoek tevens houdende conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft de volgende leaseovereenkomsten (verder: de overeenkomsten) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
09-04-2001
AEX-Plus Effect
II.
[nummer 2]
09-04-2001
AEX-Plus Effect
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Uitgekeerd
I.
24-10-2006
€ 829,92
Ja
II.
24-10-2006
€ 454,17
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisers] op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.530,33 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eisers] geen bedrag aan dividenden ontvangen en geen fiscaal voordeel genoten. Op 25 oktober 2006 heeft Dexia een bedrag van € 1.284,09 aan [eisers] ter zake de opbrengst uitgekeerd.
2.4.
De gemachtigde van [eisers] , Leaseproces, heeft bij brief van 10 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.

3.De vordering en het verweer in de hoofdzaak en in de incidenten

3.1.
[eisers] vordert dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 Dexia ex 195 Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan [eisers] te verstrekken,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers] van al datgene dat [eisers] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eisers] , met rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert, dan wel verzoekt (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident:
 [eisers] ex 195 Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eisers] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eisers] gesloten overeenkomsten met nummers [nummer 2] en [nummer 1] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eisers] verschuldigd is,
 [eisers] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in de incidentenalgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers]

4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eisers] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon FRED (Financiële Raad en Daad) (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomsten en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“ [eisers] is in contact gekomen met FRED, omdat de adviseur van FRED de financieel adviseur van [eisers] was. De adviseur was daarnaast de zwager van [eiser] en de broer van [eiseres] .
Tijden een gesprek met de adviseur, [adviseur 2] (hierna te noemen: ‘adviseur’), stelde de adviseur voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eisers] door te nemen. [eisers] heeft hiermee ingestemd. Tijdens het huisbezoek waren zowel [eiser] als [eiseres] aanwezig.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van FRED geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisers] De adviseur was al op de hoogte van de financiële situatie van [eisers] omdat het de financieel adviseur was. Zo was de adviseur op de hoogte van de hypothecaire situatie van [eisers] en zijn lopende verzekeringen. Tijdens het huisbezoek is ook met de adviseur gesproken over het inkomen, lopende financiële verplichtingen en de gezinssituatie van [eisers] Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eisers] om vermogen op te bouwen om de studie van zijn kind te kunnen betalen en te kunnen sparen voor de toekomst, voor als [eisers] bijvoorbeeld zijn huis wilde verbouwen of zijn hypotheek versneld wilde aflossen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eisers] om twee AEX Plus Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten. Volgens de adviseur zou [eisers] er goed aan doen om gelijk twee producten af te sluiten en maandelijks een bedrag te investeren vanuit zijn inkomen. In overleg met de adviseur werd kortgesloten om in het ene product een maandbetaling van NLG 100 te doen en in het andere product een maandelijkse betaling van NLG 150 te doen. Op deze wijze zou [eisers] volgens de adviseur een aanzienlijk vermogen opbouwen om de studie van zijn kind te kunnen betalen en om te kunnen sparen voor de toekomst.
De adviseur heeft [eisers] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als [eisers] op deze risico’s gewezen was had hij de AEX Plus Effect producten nooit afgesloten.
[eisers] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Om deze reden heeft [eisers] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de AEX Plus Effect producten is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijk overeenkomsten zijn op een later moment ondertekend. [eisers] kon de maandbetalingen voldoen vanuit zijn inkomen.”
4.8.
[eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomsten van 9 april 2001 met contractnummers [nummer 2] en [nummer 3] , voorzien van de tekst:
“Adviseur [ATP-nummer] ”,
- een schermafdruk van de toenmalige website van de tussenpersoon, waarop herhaaldelijk wordt gewezen op een te maken persoonlijke afspraak, beleggingsplan, hoge rendementen etc.,
- een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de werkzaamheden ‘
Advies en bemiddeling financiële zaken en assurantiën’.
aanhoudingsverzoek
4.9.
Dexia heeft grote bezwaren tegen de – door haar zo genoemde – ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, ligt het volgens Dexia in de rede dat de uitspraken van de door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden worden afgewacht, nu de bewuste redenering omtrent het bewijs onderwerp is van deze cassatieberoepen.
4.10.
De kantonrechter ziet geen redenen aanwezig om de uitspraken als hiervoor bedoeld af te wachten. De jurisprudentie van de gerechtshoven bevestigt vooralsnog de juistheid op dit punt van de door de rechtbanken gevolgde redenering. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.
(nieuwe) argumenten Dexia
4.11.
Dexia heeft tegen de bewuste overwegingen (nieuwe) argumenten aangevoerd. Die komen er, kort gezegd, op neer:
  • dat ten onrechte de gemachtigde van de afnemer op zijn woord wordt geloofd;
  • dat zonder verder bewijs wordt aangenomen dat sprake is geweest van advisering door de tussenpersoon;
  • dat ten onrechte wordt aangenomen dat op Dexia een onderzoeks- en vaststellingsplicht rust, en
  • dat Dexia ten onrechte niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs.
4.12.
Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [eisers] onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de adviseur van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat. [4] [5] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval heeft [eisers] , tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [eisers] geschetste gang van zaken. Zij had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomsten dan wel tot stand waren gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [eisers] dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [eisers] in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [eisers] en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vaststellingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.
wetenschap Dexia4.13. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisers] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eisers] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eisers] voor rekening van Dexia.
Dit geldt temeer nu [eisers] genoegzaam heeft aangetoond dat de tussenpersoon zich in haar algemene naar buiten toe gerichte publicaties (zoals website, inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dergelijke) profileerde als persoonlijk adviseur op maat.
aansprakelijkheid Dexia4.14. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [6] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisers]4.15. De door [eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.16.
De als gevolg hiervan door [eisers] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eisers] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
[eisers] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op € 5.246,24. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.17.
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.18.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het incidentele verzoek van [eisers]
4.19.
verzoekt Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomsten. Uit het voorgaande volgt dat [eisers] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
het incidentele verzoek van Dexia
4.20.
Dexia verzoekt dat [eisers] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 194 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een voldoende belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde gegevens,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.21.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het tweede lid van 194 Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het tweede lid van artikel 194 Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eisers] als cliënt(e) van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisers] , althans haar zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het tweede lid van artikel 194 Rv, zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisers] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.22.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
4.23.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.24.
Omdat [eisers] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eisers] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
De proceskosten van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47.
4.25.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van [eisers]
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident van Dexia
5.3.
wijst het verzoek van Dexia af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisers] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 5.246,24 terzake schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.16.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.12.
wijst de vorderingen af,
5.13.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: ksf
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
5.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
6.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.