ECLI:NL:RBLIM:2025:160

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
ROE 22/2256
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek AOW-korting wegens niet verzekerde periode en schuldig nalatigheid

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot een herzieningsverzoek van eiser, die een korting op zijn AOW-uitkering ondervond wegens een niet verzekerde periode van 10 november 1989 tot en met 21 februari 1991. De Svb had na heroverweging in bezwaar de korting met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2022 laten vervallen voor de periode van 10 november 1989 tot en met 31 december 1990, maar de korting voor de periode van 1 januari 1991 tot en met 21 februari 2021 bleef van kracht omdat eiser schuldig nalatig was verklaard over 1991. De rechtbank oordeelt dat de Svb terecht heeft afgezien van herziening van het besluit over de schuldige nalatigheid over 1991, en dat de afschaffing van de schuldig nalatigheid per 1 januari 2024 alleen voor de toekomst geldt. De rechtbank verklaart het beroep deels gegrond en deels ongegrond, en draagt de Svb op om een nieuw besluit te nemen over de herziening van de AOW-korting met terugwerkende kracht tot 1 april 2021. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2256

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2025

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.C.H. Poelman),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de Svb

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 5 april 2022 (het primaire besluit) heeft de Svb het herzieningsverzoek van eiser van 1 april 2022 afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 16 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft de Svb op het bezwaar van eiser beslist.
1.3.
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Op 20 november 2024 heeft de Svb ter informatie nog een besluit ingezonden waaruit blijkt dat de AOW-uitkering van eiser vanaf 1 januari 2024 niet meer wordt gekort vanwege schuldige nalatigheid.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft sinds 28 februari 2021 een uitkering op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW), aangevuld met een uitkering op grond van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO) omdat een korting plaatsvindt op zijn AOW-uitkering.
3. Bij het toekenningsbesluit van 2 november 2020 heeft de Svb beslist dat eiser niet verzekerd was voor de AOW vanwege verblijf in het buitenland in de periodes van
  • 28 februari 1971 tot en met 16 november 1988;
  • 10 november 1989 tot en met 21 februari 1991 en
  • 16 april 1993 tot en met 12 maart 1996.
4. Naar aanleiding van een herzieningsverzoek van 12 oktober 2021 heeft de Svb (na heroverweging in bezwaar) beslist dat de korting vanwege de niet verzekerde periode van 16 april 1993 tot en met 12 maart 1996 komt te vervallen voor de toekomst, met ingang van 1 oktober 2021.
5. Op 1 april 2022 heeft eiser opnieuw een herzieningsverzoek ingediend, dat gaat over de periode 10 november 1989 tot en met 21 februari 1991. Bij het primaire besluit heeft de Svb dat herzieningsverzoek afgewezen. Na heroverweging in bezwaar heeft de Svb beslist de korting vanwege de niet verzekerde periode met terugwerkende kracht met ingang van 1 april 2022 te laten vervallen voor zover het de periode betreft van 10 november 1989 tot en met 31 december 1990. De reden hiervoor is dat eiser alsnog een coherente verklaring heeft gegeven dat hij in die periode in Nederland in detentie heeft verbleven en achteraf bezien duidelijk is geworden dat eiser toen niet in het buitenland verbleef.
5.1.
De Svb heeft in het bestreden besluit verder beslist dat de korting niet komt te vervallen over de periode van 1 januari 1991 tot en met 21 februari 1991. Dat komt doordat eiser over het hele jaar 1991 schuldig nalatig [1] is verklaard, dus ook over de periode 1 januari 1991 tot en met 21 februari 1991. De beslissing die de Svb over de schuldige nalatigheid heeft genomen op 31 december 1999 is rechtens onaantastbaar. De Svb komt van die beslissing niet terug.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep deels gegrond en deels ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herziening verzekerde periode 10 november 1989 tot en met 31 december 1990
8. Eiser is van mening dat de herziening van de verzekerde periode 10 november 1989 tot en met 31 december 1990 met volledige terugwerkende kracht vanaf 28 februari 2021 (de ingangsdatum van zijn AOW-uitkering) had moeten plaatsvinden en niet vanaf 1 april 2022 (de datum van het herzieningsverzoek).
9. Over de ingangsdatum van de herziening heeft de Svb op zitting een gewijzigd standpunt ingenomen. De Svb heeft verwezen naar beleid dat is ontwikkeld voor de beoordeling van een verzoek om terug te komen van een besluit dat in rechte vaststaat [2] . Dat beleid komt er, voor zover van belang in deze zaak, in het kort op neer dat áls de Svb een herzieningsverzoek inwilligt, dat met terugwerkende kracht gebeurt. De Svb erkent daarom dat in het geval van eiser ten onrechte niet met terugwerkende kracht is herzien.
9.1.
Als de onjuistheid van het besluit waarvan wordt teruggekomen niet te wijten is aan een fout van de Svb, bedraagt de terugwerkende kracht op grond van dat beleid één jaar. Omdat eiser op het aanvraagformulier voor de AOW niet heeft ingevuld dat hij in detentie heeft verbleven over de periode 10 november 1989 tot en met 12 februari 1991, ligt de fout niet bij de Svb. De Svb zal daarom de AOW-uitkering alsnog met één jaar terugwerkende kracht vanaf 1 april 2021 (in plaats vanaf 1 april 2022) herzien over de periode 10 november 1989 tot en met 31 december 1990, zo is op de zitting toegelicht.
10. Het beroep, voor zover gericht tegen terugwerkende kracht per 1 april 2021 van de herziening van de periode 10 november 1989 tot en met 31 december 1990, is gelet op het voorgaande gegrond. Hierbij overweegt de rechtbank dat zij het eens is met de Svb dat de vervallen korting als gevolg van de herziening van de betreffende periode niet volledig terugwerkt tot aan de ingangsdatum van de AOW-uitkering (28 februari 2021). Het standpunt van de Svb hierover op de zitting dat de terugwerkende kracht maximaal één jaar is, is in overeenstemming met het door de CRvB geaccepteerde beleid [3] . Eiser heeft ook geen bijzondere omstandigheden gesteld dan wel onderbouwd die tot onredelijke hardheid leiden als de Svb aan zijn standpunt vasthoudt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het slechts om een zeer korte periode gaat waarover geen terugwerkende kracht is toegepast, te weten van 28 februari 2021 tot 1 april 2021.
11. Omdat over de hoogte van de AOW-uitkering een nieuwe berekening moet worden gemaakt en de rechtbank daarvoor niet over de juiste gegevens beschikt, ziet zij geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De Svb zal daarom worden opgedragen om in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Schuldig nalatig verklaring over 1991
12. Eiser is het er verder niet mee eens dat de Svb heeft beslist om het besluit van 31 december 1999, dat gaat over de schuldig nalatigheid over 1991, niet te herzien. Eiser heeft dat besluit van 31 december 1999 nooit ontvangen, dus hij is er ook niet (tijdig) tegen in bezwaar kunnen komen. Bovendien heeft de Svb de aangetekende verzending van dit besluit niet aannemelijk gemaakt. Dit maakt volgens eiser dat het besluit van 31 december 1999 niet aan de korting over 1991 ten grondslag had mogen worden gelegd en dat de Svb daarom reden had moeten zien om ook de schuldig nalatigheid over 1991 te herzien.
13. De rechtbank stelt vast dat uit het herzieningsverzoek van 1 april 2022 niet met zoveel woorden blijkt dat dit ook gaat over het besluit van 31 december 1999, waarin eiser schuldig nalatig is verklaard over 1991. In het bestreden besluit zijn aan het besluit van 31 december 1999 desondanks overwegingen gewijd. Volgens de Svb is dit besluit namelijk rechtens onaantastbaar en wordt er daarom niet op teruggekomen. Eiser heeft in bezwaar (en in beroep) echter betwist dat dit besluit in rechte vaststaat. De rechtbank begrijpt het bestreden besluit – waarin ook is overwogen dat dit besluit toen aangetekend is verstuurd en eiser al eerder van dit besluit op de hoogte kon zijn – daarom zo, dat de Svb het bezwaar tegen het primaire besluit op het herzieningsverzoek van 1 april 2022 tevens heeft opgevat als bezwaarschrift tegen het besluit van 31 december 1999 en dus niet alleen als een afzonderlijk herzieningsverzoek tegen dat besluit.
14. De rechtbank stelt vervolgens vast dat dit bezwaarschrift (van 18 april 2022) ruimschoots te laat is ingediend, namelijk bijna 25 jaar na het nemen van het besluit van 31 december 1999. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan beoordelen of daar goede redenen voor zijn geweest. Anders gezegd, of het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Als dat laatste het geval is, beoordeelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift (toch) inhoudelijk. [4]
15. De rechtbank vindt net als de Svb dat het besluit in rechte vaststaat omdat deze termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar.
15.1.
Zij ziet allereerst geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van de Svb dat het besluit destijds aangetekend is verzonden. Zij volgt daarbij het standpunt van de Svb op de zitting dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Svb besluiten aangetekend verzendt. Dat eiser ten tijde van het besluit niet zou wonen op het adres Aurora 16 te Heerlen, terwijl dat adres op dat moment het enige bekende adres was bij de Svb, heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt.
15.2.
Bovenal is de rechtbank van oordeel dat de enkele ontkenning door eiser van de ontvangst van het besluit van 31 december 1999 niet betekent dat de Svb de verzending zoveel jaar later nog aannemelijk moet maken [5] . De reden hiervoor is dat eiser al veel eerder op de hoogte was of redelijkerwijs had kunnen zijn van het rechtsgevolg van het besluit van 31 december 1999. De rechtbank is het met de Svb eens dat eiser onder meer uit het pensioenoverzicht van 4 augustus 2009 had kunnen opmaken dat sprake is van een schuldige nalatigheid en dat dit gevolgen heeft voor zijn AOW-pensioen. Daarin staat
onder het kopje “Hoeveel AOW-pensioen kunt u verwachten?”
“ (…) De bedragen kunnen lager uitvallen, omdat er geen rekening is gehouden met de periode waarover de SVB u schuldig nalatig heeft verklaard. (…)”
en onder het kopje “Hoeveel AOW-verzekeringsjaren heeft u opgebouwd?”
“(…) Het percentage kan lager uitvallen, omdat er geen rekening is gehouden met de periode waarover de SVB u schuldig nalatig heeft verklaard. U bent schuldig nalatig verklaard omdat u geen AOW-premie heeft betaald. Voor elk jaar dat u schuldig nalatig bent geweest, wordt uw AOW-pensioen gekort.In de beschikking die u hierover heeft ontvangen[onderstreping rechtbank] staat hoe u uw schuldige nalatigheid ongedaan kunt maken. (…)”.
15.3.
Eiser had dus veel eerder tegen het besluit van 31 december 1999 een bezwaarschrift kunnen indienen en daarom staat dit besluit in rechte vast. Eiser heeft ook geen toereikende argumenten aangevoerd die maken dat de Svb desondanks had moeten terugkomen op het in rechte vaststaand besluit. De Svb heeft daarom terecht afgezien van herziening van het besluit over de schuldige nalatigheid over 1991 en is terecht niet aan de inhoud van dat besluit toegekomen.
16. Uit het voorgaande volgt dat de schuldig nalatigheid voor het jaar 1991 overeind blijft.
Afschaffing schuldige nalatigheid per 1 januari 2024
17. Verder wijst eiser op de wijziging in de AOW, die inhoudt dat de schuldig nalatigheid sinds 1 januari 2024 niet meer wordt tegengeworpen. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze wijziging, anders dan de Svb stelt, niet alleen geldt voor de toekomst maar ook voor het verleden.
18. De rechtbank overweegt hierover dat de betreffende wetswijziging geen terugwerkende kracht kent. Er is daarover geen overgangsrecht vastgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat de afschaffing van de schuldig nalatigheid alleen voor de toekomst werkt, dus vanaf 1 januari 2024 [6] . De afschaffing van de schuldig nalatigheid per 1 januari 2024 heeft daarom in het geval van eiser niet tot gevolg dat de korting van 2% wegens de schuldig nalatigheid over 1991 (alsnog) met terugwerkende moet komen te vervallen.
Proceskosten bezwaar
19. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de Svb in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten om de kosten te vergoeden die eiser heeft gemaakt voor het aangetekend verzenden van brieven in de bezwaarfase van € 45,25.
20. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat verzendkosten niet vallen onder de voor vergoeding in aanmerking komende kosten als benoemd in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Conclusie en gevolgen

21. Uit het voorgaande volgt dat het beroep deels gegrond, deels ongegrond is.
22. Omdat de rechtbank het beroep deels gegrond verklaart, moet de Svb aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
23. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt in beroep. De Svb moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het (Bpb) als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde in beroep levert 2 punten op (1 punt voor het instellen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 907,-) bij een wegingsfactor 1. Vergoed wordt € 1.814,-. Verzocht is verder om vergoeding van de reiskosten van eiser die hij heeft moeten maken om de zitting van de rechtbank bij te kunnen wonen. Op grond van het Bpb komen de reiskosten op basis van reizen met het openbaar vervoer, tweede klasse, voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn met toepassing van het Bpb begroot op € 14,- (uitgaande van een (retour)reis [woonplaats] -Roermond). Toegekend wordt in totaal (€ 1.814,- plus € 14,- is) € 1.828,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover gericht tegen de terugwerkende kracht per 1 april 2021van de herziening van de verzekerde periode van 10 november 1989 tot en met 31 december 1990, gegrond en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • bepaalt dat de Svb in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt;
  • draagt de Svb op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van
€ 1.828,- wegens kosten van rechtsbijstand en reiskosten;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de schuldige nalatigheid over 1991, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, en mr. P.H. Broier en
mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 januari 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Opgemerkt wordt dat de grondslag voor een korting vanwege schuldige nalatigheid niet dezelfde is als die van een korting vanwege niet verzekerde jaren. Een korting vanwege schuldige nalatigheid werd tot 1 januari 2024 toegepast als de Svb van de Belastingdienst bericht ontving dat de verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over een bepaald kalenderjaar niet was betaald.
2.Deze beleidsregels staan in “SB1076 Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende” en zijn te vinden op een website van de Svb https://puc.overheid.nl/svb/zoeken/
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 11 juli 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1390.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.De rechtbank baseert zich hierbij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2495, en de uitspraak van 5 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1742.
6.De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de CRvB van 24 oktober 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2097.