ECLI:NL:CRVB:2024:2097

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
23/1539 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens schuldig nalatig zijn in premiebetaling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de korting van 8% op het AOW-pensioen van appellant. De korting was toegepast omdat appellant schuldig nalatig was verklaard in de betaling van AOW-premies over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005. Appellant, die zelfstandig ondernemer was en in de periode van 6 juni 2007 tot 12 november 2008 in staat van faillissement verkeerde, had de premies niet voldaan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant tegen het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om terug te komen van de schuldig nalatig verklaring en dat de korting op het AOW-pensioen terecht was toegepast. Wel werd bepaald dat de korting vanaf 1 januari 2024 niet meer zou worden toegepast. Appellant had aangevoerd dat hij de besluiten tot schuldig nalatig verklaring nooit had ontvangen en dat hij door de korting onevenredig werd getroffen, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet opgingen. De besluiten waren op de juiste wijze bekendgemaakt en het faillissement van appellant vormde geen nieuw feit dat herziening rechtvaardigde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

23/1539 AOW
Datum uitspraak: 24 oktober 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 april 2023, 22/639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Op het AOW-pensioen van appellant is een korting toegepast van 8%. Appellant is voor vier jaar schuldig nalatig verklaard, omdat hij de premies volksverzekeringen niet had voldaan. De Raad is het eens met de rechtbank dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van de schuldig nalatig verklaring over die jaren. Het AOW-pensioen is daarom terecht gekort. Appellant heeft dus geen recht op een hoger AOW-pensioen. Wel wordt de korting van 8% vanwege het schuldig nalatig verklaren vanaf 1 januari 2024 niet meer toegepast.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H. van den Berg, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 augustus 2024. Appellant is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is zelfstandig ondernemer geweest. In de periode van 6 juni 2007 tot en met 12 november 2008 verkeerde appellant in staat van faillissement. Appellant stond van 20 februari 2007 tot en met 3 april 2013 niet ingeschreven in de GBA. [1] Met een drietal besluiten van 7 december 2007 heeft de Svb appellant laten weten dat hij schuldig nalatig is verklaard om de premie voor de AOW [2] over de jaren 1999 tot en met 2001 te betalen. De Svb heeft deze besluiten aangetekend verzonden aan de curator in het faillissement van appellant. Met een besluit van 11 mei 2009 heeft de Svb appellant laten weten dat hij schuldig nalatig is verklaard om de premie voor de AOW over 2005 te betalen. Dit besluit is aangetekend verzonden naar het voor het faillissement laatst bekende adres van appellant.
1.2.
Met een besluit van 15 november 2021 heeft de Svb aan appellant met ingang van 27 november 2021 een AOW-pensioen toegekend. Op het AOW-pensioen is een korting toegepast van 8%, omdat appellant over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005 schuldig nalatig is geweest om AOW-premies te betalen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 7 maart 2022 (bestreden besluit). Daarbij is overwogen dat de besluiten over de schuldig nalatig verklaring door de Svb op de juiste wijze bekend zijn gemaakt en ook niet onmiskenbaar onjuist zijn.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Op zitting heeft de Svb zich op het standpunt gesteld dat in het bestreden besluit ook is beoordeeld of aanleiding bestaat om terug te komen van de besluiten inzake de schuldige nalatigheid op grond van artikel 4:6 van de Awb. [3] De rechtbank is van oordeel dat de Svb op goede gronden tot korting op het AOW-pensioen is overgegaan. Daarvoor is in aanmerking genomen dat de Svb de besluiten op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Appellant heeft erkend dat hij niet stond ingeschreven in de GBA. Om die reden heeft de Svb de besluiten inzake de schuldige nalatigheid aangetekend verzonden naar de curator van appellant, dan wel naar het laatst bekende adres van appellant. Die besluiten zijn niet retour gekomen en staan in rechte vast. Er bestaat geen reden om tot herziening van de besluiten over de schuldig nalatig verklaring over te gaan. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het faillissement van appellant geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, omdat dit al eerder bekend was en naar voren had kunnen worden gebracht. Ook zijn de besluiten tot schuldig nalatig verklaring niet onmiskenbaar onjuist. Nu sprake is van schuldig nalatigheid van appellant over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005, is op het AOW-pensioen terecht een korting van 8% toegepast.
Het standpunt van partijen
3.1.
Appellant heeft tegen de uitspraak van de rechtbank met name aangevoerd dat hij de besluiten tot schuldig nalatig verklaring nooit heeft ontvangen. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij door de korting op het AOW-pensioen op onevenredige wijze wordt getroffen, omdat hij failliet is verklaard en geen aanvullend pensioen heeft opgebouwd.
3.2.
De Svb meent een juist besluit genomen te hebben en vraagt dan ook de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om aan appellant een AOWpensioen met een korting van 8% toe te kennen, in stand heeft gelaten. Hij doet dit aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
In geschil is of de Svb terecht heeft geweigerd terug te komen van de schuldig nalatig verklaring van appellant over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005 en daarom ook de hieruit voortvloeiende korting van 8% op het AOW-pensioen van appellant heeft gehandhaafd.
4.2.
De besluiten tot schuldig nalatig verklaring over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005 staan in rechte vast. Het bezwaar van appellant is dan ook terecht aangemerkt als een verzoek om terug te komen van deze besluiten als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
Over de periode in het verleden
4.3.
Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Invoeringswet Wfsv [4] blijft met betrekking tot de financiering van onder andere de AOW over de kalenderjaren voor 2006 het recht van toepassing zoals dit gold voor 1 januari 2006. Daarom moet het geschil over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005 worden beslecht met toepassing van artikel 18 en artikel 18a van de WFV. [5]
4.4.
Ter onderbouwing van zijn verzoek om herziening heeft appellant aangevoerd dat hij de besluiten tot schuldig nalatig verklaring nooit heeft ontvangen en daartegen geen bezwaar heeft kunnen maken. De besluiten mogen daarom niet ten grondslag worden gelegd aan de korting op het AOW-pensioen. Ook heeft appellant aangevoerd dat hij in 2007 failliet is gegaan en dat hij daarvoor al schulden heeft gehad waardoor hij de premies niet heeft kunnen betalen.
4.5.
Juist is het oordeel van de rechtbank dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat wat appellant heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Appellant heeft het faillissement kunnen aanvoeren tegen de besluiten over de schuldig nalatig verklaring in de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005, omdat het toen bij appellant bekend was.
4.6.
Appellant wordt in dit verband niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet op de hoogte was van de besluiten uit 2007 en 2009. Door appellant is erkend dat hij ten tijde van belang niet in de GBA stond ingeschreven. De Svb heeft de besluiten daarom aangetekend verzonden aan de curator in het faillissement van appellant en de besluiten zijn niet retour gekomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat door toezending van de besluiten uit 2007 over de schuldig nalatig verklaring in de jaren 1999 tot en met 2001 aan de curator als wettelijk vertegenwoordiger van appellant, die besluiten bekend zijn gemaakt als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb. [6] Daarnaast heeft de Svb het besluit uit 2009 over de schuldig nalatig verklaring in het jaar 2005 – dat besluit dateert van na de opheffing van het faillissement – aangetekend verzonden aan het laatst bekende adres van appellant. Dit besluit is evenmin retour gekomen. Gelet daarop is ook dit besluit op de juiste wijze bekendgemaakt. [7] Appellant heeft hiertegen ingebracht dat de post die naar dat adres is verzonden appellant niet bereikte omdat hij feitelijk op een ander adres woonde. Deze omstandigheden – die voor risico van appellant komen – kunnen er niet aan afdoen dat de bekendmaking van de besluiten op voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij de besluiten over 1999 tot en met 2001 en 2005 nooit heeft ontvangen. Het ontbreken van een inschrijving in de GBA is geen omstandigheid op grond waarvan het niet ontvangen van de besluiten appellant niet kan worden aangerekend. Van anderszins zodanige omstandigheden is niet gebleken. In het kader van de toepassing van artikel 4:6 van de Awb moet er daarom van uit worden gegaan dat appellant de genoemde feiten of omstandigheden eerder heeft kunnen aanvoeren.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat de Svb het verzoek om herziening van de besluiten uit 2007 en 2009 heeft mogen afwijzen met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is dan wel dat de oorspronkelijke besluiten onmiskenbaar onjuist zijn. Daarbij is het hiernavolgende meegewogen.
Over de periode in de toekomst
4.8.
Wat betreft de periode vanaf het verzoek om herziening moet worden nagegaan of in de aangevoerde feiten of omstandigheden grond is gelegen om naar de toekomst toe alsnog af te zien van vaststelling van schuldig nalatigheid van appellant over de jaren 1999 tot en met 2001 en 2005.
4.9.
Volgens de Raad is er geen reden om af te zien van vaststelling van schuldig nalatigheid. Appellant was op grond van artikel 66, eerste lid, van de Wet gba [8] verplicht zich in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Artikel 18, derde lid, aanhef en onder b en c, van de WFV schrijft dwingendrechtelijk voor dat niet van schuldig nalatig stellen wordt afgezien, indien de bekendmaking van de betreffende besluiten, dan wel het innen van de aanslag is bemoeilijkt of onmogelijk gemaakt door niet te voldoen aan de verplichting tot inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Gelet hierop kan in afwijking van het tweede lid van artikel 18 van de WFV niet van het schuldig nalatig stellen worden afgezien. De Svb is dan ook terecht niet ingegaan op de vraag of er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie niet aan appellant kan worden toegerekend. Hieruit volgt dat ook naar de toekomst toe de afwijzing van het verzoek om herziening van appellant in stand kan blijven.
4.10.
Nu sprake is van schuldig nalatig verklaring van appellant over de in geding zijnde jaren, is terecht op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW een korting van 8% op zijn AOW-pensioen toegepast. Appellant heeft gesteld dat hij door de korting op zijn pensioen onevenredig is getroffen. Voor zover appellant hiermee heeft bedoeld een beroep te doen op het evenredigheidsbeginsel, kan dit niet slagen, omdat de korting in verband met schuldig nalatig verklaring uit de wet volgt.
4.11.
Vanaf 1 januari 2024 wordt door de Svb geen toepassing meer gegeven aan de korting vanwege de schuldig nalatig verklaring. Dat betekent dat appellant vanaf deze datum geen extra korting van 8% meer krijgt op zijn AOW-pensioen.

Conclusie en gevolgen

4.12
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat op het AOW-pensioen van appellant terecht een korting van 8% is toegepast.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2024.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen
Artikel 42
1. Met betrekking tot de financiering van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten over de kalenderjaren, gelegen voor de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van deze wet, blijft het recht zoals dit gold voor die datum, van toepassing.
(…)
Wet financiering volksverzekeringen
Artikel 18, zoals dat gold van 1 januari 1998 tot 1 januari 2002
1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2. Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt van het schuldig nalatig stellen niet afgezien indien: a. de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;
b. de premie voor de volksverzekeringen niet of niet geheel kan worden ingevorderd omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 65, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid, 66 en 68 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldende verplichtingen; of
c. de premieplichtige de bekendmaking van de beschikking met betrekking tot het stellen van een aantekening als bedoeld in het eerste lid bemoeilijkt of onmogelijk maakt omdat is nagelaten te voldoen aan de krachtens de artikelen 65, eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende lid, 66 en 68 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldende verplichtingen.
(…)
Vanaf 1 januari 2002 is de benaming “Sociale Verzekeringsbank” gewijzigd in “Sociale verzekeringsbank”. Voor het overige is het artikel gelijk gebleven.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
(…).
Algemene Ouderdomswet
Artikel 13 (geldig van 1 januari 1995 tot 1 januari 2005)
1. Op de bedragen, genoemd in artikel 9, tiende lid, wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest;
b. voor elke jaarpremie ingevolge deze wet, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van zijn 15-jarige leeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 8 van de Wet financiering volksverzekeringen.
(…).
Artikel 13 (geldig van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006)
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd is geweest;
b. voor elke jaarpremie ingevolge deze wet, welke de pensioengerechtigde na het bereiken van zijn 15-jarige leeftijd schuldig nalatig is geweest te betalen als bedoeld in artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen.
(…).

Voetnoten

1.Gemeentelijke Basisadministratie.
2.Algemene ouderdomswet.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Wet financiering sociale verzekeringen.
5.Wet financiering volksverzekeringen. Zie in dit verband de uitspraak van de Raad van 11 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1753.
6.Zie in dit verband de uitspraken van de Raad van 29 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:157 en van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT6134. Zie verder ook de uitspraak van de Hoge Raad van 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5555.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3382.
8.Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.