ECLI:NL:CRVB:2023:2495

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/1205 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de ANW na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar door het jongste kind

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de Algemene Nabestaandenwet (ANW). Betrokkene ontving sinds december 2003 deze uitkering, maar voldeed niet meer aan de voorwaarden omdat haar jongste kind in januari 2009 de leeftijd van achttien jaar bereikte. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft in een besluit van 30 oktober 2008 vastgesteld dat betrokkene tot en met 31 januari 2009 recht had op de uitkering. Betrokkene heeft pas op 25 november 2020 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door de Svb als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Svb heeft hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De Raad benadrukt dat er geen deugdelijke verzendadministratie was en dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 30 oktober 2008 was ontvangen. Echter, de Raad oordeelt dat de lange periode van bijna twaalf jaar waarin betrokkene geen bezwaar heeft gemaakt, betekent dat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De Raad houdt vast aan de rechtspraak dat een vermoeden van ontvangst pas kan worden aangenomen als het bestuursorgaan de verzending aannemelijk heeft gemaakt. In dit geval is dat niet gebeurd, maar de Raad oordeelt dat de Svb het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van de Svb wordt ongegrond verklaard. De Raad bevestigt dat de Svb het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en de beslissing van de Svb blijft in stand.

Uitspraak

22/1205 ANW
Datum uitspraak: 21 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 maart 2022, 21/1549 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 oktober 2008 heeft de Svb vastgesteld dat betrokkene tot en met 31 januari 2009 recht heeft op een nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de ANW. [1] Betrokkene heeft daartegen bezwaar gemaakt op 25 november 2020. De Svb heeft met het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Betrokkene heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Svb opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit.
De Svb heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. L.J. Wijburg een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2023. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Wijburg. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Volgens de vaste rechtspraak van de Raad over de situatie waarin geen deugdelijke verzendadministratie van besluiten bij het bestuursorgaan bestaat kan er in de situatie van betrokkene niet toe leiden dat aangenomen moet worden dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De Raad acht hiervoor doorslaggevend dat betrokkene pas na bijna twaalf jaar contact heeft opgenomen met de Svb en een bezwaarschrift heeft ingediend, terwijl zij onbetwist op de hoogte was van het rechtsgevolg van het besluit van 30 oktober 2008 en dit ook onmiddellijk heeft ondervonden. De enkele ontkenning van de ontvangst van dat besluit brengt dan in redelijkheid niet met zich mee dat het bestuursorgaan de verzending daarvan twaalf jaar later nog aannemelijk moet maken.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene ontving sinds december 2003 een nabestaanden- en halfwezenuitkering op grond van de ANW. Met het besluit van 30 oktober 2008 heeft de Svb deze uitkeringen beëindigd met ingang van 31 januari 2009. Betrokkene voldoet niet meer aan de voorwaarden voor deze uitkering, omdat haar jongste kind in januari 2009 de leeftijd van achttien jaar bereikt. In die brief is tevens de volgende alinea opgenomen: “Als u arbeidsongeschikt bent en uw arbeidsongeschiktheidspercentage is 45% of meer, verzoeken wij u contact met ons op te nemen. Wij zullen dan onderzoeken of u op grond van uw arbeidsongeschiktheid recht heeft op een nabestaandenuitkering.”
1.2.
In een brief van 5 februari 2009 heeft de Svb aan betrokkene meegedeeld dat zij met de brief van 30 oktober 2008 is geïnformeerd over de beëindiging van haar recht op nabestaanden- en halfwezenuitkering en dat zij nu nog recht heeft op vakantiegeld over de periode mei 2008 tot en met januari 2009.
1.3.
Op 8 augustus 2020 heeft betrokkene aan de Svb digitaal de volgende vraag gesteld: “Mijn partner is in 2003 overleden. Heb een anw uitkering gehad tot mijn jongste kind achttien was. Ik ben nu nog steeds weduwe en inmiddels 100% arbeidsongeschikt. Heb ik nu weer recht op een anw uitkering. Leef nu van een anw hiaat verzekering en een mini pensioentje.”
1.4.
Op verzoek van betrokkene heeft de Svb een kopie van de brieven van 30 oktober 2008 en 5 februari 2009 op 30 oktober 2020 aan haar toegezonden.
1.5.
Op 25 november 2020 heeft de gemachtigde van betrokkene een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 30 oktober 2008.
1.6.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Volgens de Svb is het niet aannemelijk dat betrokkene het besluit van 30 oktober 2008 niet heeft ontvangen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is volgens de Svb ook geen sprake.
De uitspraak van de rechtbank
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Aan de Svb is opdracht gegeven om binnen zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat het besluit van 30 oktober 2008 niet aangetekend is verzonden. De Svb heeft erkend dat geen verzendadministratie werd bijgehouden die voldoet aan de daaraan door de Raad gestelde eisen. Dit betekent volgens de rechtbank dat de Svb de verzending van dit besluit niet aannemelijk heeft kunnen maken, zodat de bezwaartermijn pas is aangevangen na de verzending van het besluit op 30 oktober 2020. Het bezwaarschrift dat door de Svb op 25 november 2020 is ontvangen, is daarom tijdig ingediend.
Het standpunt van de Svb
3.1.
De Svb heeft onder meer aangevoerd dat het niet redelijk is om na bijna twaalf jaar aannemelijk te moeten maken dat een bepaald besluit door de geadresseerde is ontvangen, als de geadresseerde stelt dat besluit niet te hebben ontvangen. Het niet hebben van een deugdelijke verzendadministratie mag dan niet meer worden tegengeworpen. Dit geldt in het bijzonder in een situatie zoals deze, waarin betrokkene onmiddellijk de feitelijke, financiële en materiële gevolgen van het besluit tot beëindiging van de uitkeringen bewust heeft ondervonden.
Het standpunt van betrokkene
3.2.
Volgens betrokkene heeft zij weliswaar de rechtsgevolgen van het besluit van 30 oktober 2008 ondervonden, omdat haar uitkeringen waren beëindigd, maar als zij dit besluit destijds onder ogen had gehad, had zij in 2009 onderzoek laten doen naar een mogelijk recht op nabestaandenuitkering op grond van arbeidsongeschiktheid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift van 25 november 2020, gericht tegen het besluit van 30 oktober 2008, tijdig is ingediend. Hij doet dit aan de hand van de argumenten die partijen in hoger beroep hebben aangevoerd. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van de Svb slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gewezen op vaste rechtspraak [2] van de Raad, waarin de bewijslastverdeling is opgenomen als een besluit niet aangetekend is verzonden en de ontvangst van dat besluit wordt betwist. Een vermoeden van ontvangst van een besluit kan in zo’n geval in beginsel pas worden aangenomen nadat het bestuursorgaan de verzending daarvan aannemelijk heeft gemaakt, waarvoor van belang is of een deugdelijke verzendadministratie wordt gevoerd.
4.3.
De Raad houdt onverkort vast aan deze rechtspraak, maar oordeelt dat deze er niet toe leidt dat ook in de situatie van betrokkene aangenomen moet worden dat het bezwaarschrift van 25 november 2020 tijdig is ingediend. De Raad acht hiervoor doorslaggevend dat betrokkene pas na bijna twaalf jaar contact heeft opgenomen met de Svb en bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 oktober 2008, terwijl zij onbetwist op de hoogte was van het rechtsgevolg van dit besluit en dit ook onmiddellijk heeft ondervonden. De enkele ontkenning van de ontvangst van het besluit van 30 oktober 2008 brengt dan in redelijkheid niet met zich mee dat het bestuursorgaan de verzending daarvan twaalf jaar later nog aannemelijk moet maken.
4.4.
Dit betekent dat de Svb het bezwaar van betrokkene terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep van de Svb slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, blijft dus in stand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 februari 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen, als voorzitter en Y. Sneevliet en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2023.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Algemene nabestaandenwet.
2.Uitspraak van de Raad van 11 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2265 en uitspraak van de Raad van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237.