ECLI:NL:RBLIM:2024:7794

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
10981970 \ CV EXPL 24-1265
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring van recht en veroordeling tot restitutie en uitvoering van meerjarenonderhoudsplan door Vereniging van Eigenaren

In deze zaak vorderen eisers, eigenaren van een appartement, dat de Vereniging van Eigenaren (VvE) zich onthoudt van het verdelen van verwarmingskosten op een andere wijze dan in het splitsingsreglement is bepaald. Daarnaast vorderen zij restitutie van bedragen die ten onrechte aan het reservefonds zijn toegevoegd en de uitvoering van het meerjarenonderhoudsplan (MJOP). De VvE heeft verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen. De VvE is bevoegd om de verwarmingskosten op basis van individuele bemetering te verdelen, conform de Warmtewet. De kantonrechter stelt vast dat de besluiten van de VvE over de toevoeging van overschotten aan het reservefonds niet meer ter discussie kunnen worden gesteld, omdat de termijn om deze besluiten aan te vechten is verstreken. Ook de vordering tot uitvoering van het MJOP wordt afgewezen, omdat het MJOP niet statisch is en verdere besluitvorming vereist. De vorderingen tot verklaring van recht en veroordeling tot restitutie worden eveneens afgewezen, omdat de VvE niet in strijd met het splitsingsreglement handelt. De proceskosten worden toegewezen aan de VvE, en eisers worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10981970 \ CV EXPL 24-1265
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: mr. B. van Zanten,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS SERVICE-APPARTEMENTEN'' [naam] '',
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de VvE,
gemachtigden: mr. R.F. Simonse en mr. J.G.M. Scholte.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 22 februari 2024 met producties 1 tot en met 34;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het bericht van 20 augustus 2024 met productie 8 van de VvE;
- de mondelinge behandeling van 4 september 2024, waarbij de griffier aantekeningen heeft gemaakt, en waarbij beide partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd en [eisers] zijn eis heeft gewijzigd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn sinds 5 maart 2007 eigenaar van het appartement gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
2.2.
Het gebouw waarin het appartement is gelegen maakt deel uit van een complex dat bij akte van hoofdsplitsing van 7 december 1977 is gesplitst in 14 appartementsrechten. Het gebouw is bij akte van ondersplitsing van 27 december 1977 gesplitst in 76 appartementsrechten. De akte van ondersplitsing bevat de bepalingen die gezamenlijk het reglement vormen (hierna: het splitsingsreglement). Gelijktijdig met de hoofdsplitsing is de VvE opgericht.
2.3.
In het splitsingsreglement staat – voor zover relevant voor dit geschil – het volgende:

Artikel 15
Tot de schulden en kosten als bedoeld in artikel 875f, eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden gerekend:
(…)
Artikel 16
1. Van de schulden en kosten genoemd in het vorige artikel alsmede van een naar tijdsduur evenredig gedeelte van de kosten verbonden aan het periodiek schilderwerk en noodzakelijke vernieuwingen wordt jaarlijks door het bestuur een begroting ontworpen en ter vaststelling aan de jaarlijkse vergadering voorgelegd.
(…)
4. Tenzij de vergadering anders beslist, zullen overschotten betrekking hebbende op de exploitatierekening van het afgelopen boekjaar aan de eigenaars worden gerestitueerd.
(…)
Artikel 21
(…)
4a. De kosten en lasten, welke verband houden met het gewone onderhoud en de bediening van de centrale verwarmings-installatie, de centrale boilerinstallatie, de centrale watervoorzieningsinstallatie, benevens de kosten van het totale brandstofverbruik, alles met inachtneming van het in artikel 9 bepaalde, worden omgeslagen naar de oppervlakte der onderscheidene woningen.
(…)
Artikel 31
1. Er kan een reservefonds worden gevormd, waaruit buitengewone uitgaven kunnen worden bestreden. Aan dat fonds zal geen andere bestemming worden gegeven tenzij krachtens besluit van de vergadering met toepassing van het bepaalde in artikel 37, lid 5, dan wel na opheffing van de splitsing.
(…)
Artikel 37
(…)
2. De beslissing over het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken berust bij het bestuur. Het bestuur kan echter geen onderhoudswerkzaamheden opdragen die een bedrag ad VIJF DUIZEND GULDEN ( ƒ 5.000,--) te boven gaan, indien het daartoe niet vooraf door de vergadering is gemachtigd.
(…)
5. Besluiten door de vergadering tot het doen van uitgaven die een bedrag ad VIJF DUIZEND GULDEN ( ƒ 5.000,--) te boven gaan, kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van tenminste twee/derde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin een aantal eigenaar tegenwoordig of vertegenwoordigd is dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. (…)
6. Het in het vorige lid bepaalde geldt niet voor uitgaven met betrekking tot posten die door de vergadering overeenkomstig artikel 16 lid 1 en artikel 32 lid 2 op de jaarlijkse begroting zijn geplaatst voorzover deze posten niet een in het huishoudelijk reglement te bepalen percentage overschrijden.
(…)”
2.4.
Bij onder zaaknummer / rolnummer 135259 / HA ZA 08-1296 gewezen vonnis van 28 april 2010 heeft de rechtbank de VvE onder meer veroordeeld om jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van elk boekjaar de door iedere eigenaar te dragen aandelen in de definitief vastgestelde c.q. vast te stellen exploitatiekosten, conform het bepaalde in artikel 21, 30 lid 2 en 32 van het splitsingsreglement, te berekenen en in de vergadering van eigenaren te doen vaststellen.
2.5.
Het gebouw wordt verwarmd door een gemeenschappelijke verwarmingsinstallatie, blokverwarming. Het bestuur van de VvE heeft het voornemen om de verwarmingskosten te verdelen op basis van het daadwerkelijke verbruik van de individuele appartementen, dat kan worden gemeten door middel van een warmtekostenverdeler. [eisers] hebben de VvE op 17 november 2023 bericht dat haar voornemen in strijd is met het splitsingsreglement. Partijen hebben hierover gecorrespondeerd, maar dit heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil.
2.6.
In de boekjaren 2008, 2009, 2013, 2014, 2019, 2020, 2022, 2023 heeft de algemene vergadering besloten om een bedrag toe te voegen aan het reservefonds. [eisers] hebben ten aanzien van boekjaar 2022 op 29 november 2023 aan de VvE verzocht om restitutie van het bedrag dat de leden teveel aan voorschotten hebben betaald. De VvE heeft [eisers] bij brief van 13 december 2023 bericht niet aan dat verzoek te voldoen.
2.7.
In de vergadering van 14 december 2023 hebben de leden van de VvE het meerjarenonderhoudsplan (hierna: MJOP) van 5 december 2023 vastgesteld. De leden van de VvE hebben tijdens die vergadering geen besluit genomen waarin het bestuur een aanwijzing wordt gegeven over de uitvoering van het MJOP. In de vergadering van 29 februari 2024 heeft de vergadering van eigenaars het bestuur mandaat verleend om energiepakket D, een verduurzamingsmaatregel, verder uit te werken.

3.Het geschil

3.1.
Na wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling (waarop hierna bij de beoordeling wordt ingegaan) vorderen [eisers] – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad vonnis:
Verdeling verwarmingskosten
I. voor recht zal verklaren dat de VvE in strijd met het splitsingsreglement handelt, indien de “brandstofkosten” (verwarmingskosten) op een andere wijze worden verdeeld dan overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 21 lid 4 onder a splitsingsreglement;
II. de VvE zal veroordelen tot het zich onthouden van het verdelen en als gevolg daarvan incasseren van de “brandstofkosten” (verwarmingskosten) anders dan overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 21 lid 4 onder a splitsingsreglement;
Reservering en restitutie
III. voor recht zal verklaren dat:
Met betrekking tot boekjaren 2008, 2009, 2013 en 2014
I. [eisers] € 4.825,04 kunnen verrekenen met een bestaande of toekomstige schuld jegens de VvE;
Met betrekking tot boekjaar 2022
II. het besluit van de vergadering van 27 juni 2023 niet meebrengt dat € 43.420,00 (extra) aan het reservefonds wordt toegevoegd;
III. Het besluit van de vergadering van 27 juni 2023 niet meebrengt dat het bestuur bevoegd is € 43.420,00 aan het reservefonds toe te voegen;
IV. de leden van de VvE, voor zover dat betrekking heeft op het boekjaar 2022, recht hebben op restitutie van het overschot van de voorschotten op hun (definitieve) financiële bijdragen minus hun aandeel in het exploitatieresultaat, dat bestaat uit de baten in de zin van artikel 21 lid 2 splitsingsreglement minus de kosten in de zin van artikel 15 splitsingsreglement van de VvE;
IV. de VvE zal veroordelen tot:
Met betrekking tot boekjaren 2019 en 2020
I. betaling aan [eisers] van € 768,54, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Met betrekking tot boekjaar 2022
II. betaling aan [eisers] van € 495,87, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. het zich onthouden van het treffen van incassomaatregelen jegens de leden voor zover het de incassering van het saldo van de voorschotbijdragen minus de kosten van het boekjaar 2022 – dat ten onrechte door het bestuur als “exploitatieoverschot” is gekwalificeerd – , zoals vastgesteld in de jaarrekening van dat boekjaar, betreft;
Met betrekking tot boekjaar 2023
IV. betaling aan [eisers] van € 596,88, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Onderhoud
V. de VvE zal veroordelen tot – op straffe van verbeurte van een dwangsom –:
I. het (integraal) uitvoeren van het MJOP van 5 december 2023, voor zover betrekking heeft op de periode van 2024 tot en met 2034;
in het bijzonder door:
II. het uiterlijk op 31 december 2024 vervangen van de kozijnen van de gevels, inclusief beglazing, door kunststof kozijnen.
Bestemming reservefonds
VI. voor recht zal verklaren dat:
I. de VvE handelt in strijd met artikel 31 lid 1 splitsingsreglement indien onderzoeken, adviezen en tekorten in de exploitatie worden gefinancierd vanuit het reservefonds, tenzij dit in de begroting is bepaald of daaraan een uitdrukkelijk besluit van de vergadering in de zin van artikel 31 lid 3 jo. 37 lid 5 splitsingsreglement ten grondslag ligt;
II. de ‘vervolgonderzoeken’ in de zin van de notulen van de vergadering van 17 oktober 2023, waarvan de kosten (hoogstens) € 20.000,00 bedragen, niet mogen worden gefinancierd vanuit het reservefonds, wegens het ontbreken van de machtiging van de vergadering in de zin van artikel 31 lid 3 jo. 37 lid 5 splitsingsreglement;
VII. de VvE zal veroordelen tot het zich onthouden van het financieren van kosten ten laste van het reservefonds die geen verband houden met de uitvoering van het MJOP, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Afrekening
VIII. de VvE zal veroordelen tot het, binnen vijf maanden na afloop van ieder boekjaar, berekenen en in de vergadering van eigenaars te doen vaststellen, conform artikel 21, 30 lid 2 en 32 splitsingsreglement, van het aandeel van ieder van de eigenaars in de exploitatie van de VvE, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
Dwangsom(men)
IX. zal bepalen dat [eisers] niet via hun verplichting bij te dragen aan de gemeenschappelijke kosten van de VvE jegens de VvE hoeft bij te dragen aan de jegens hen verbeurde dwangsom(men);
Proceskosten
X. de VvE zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten en zal bepalen dat [eisers] niet hoeven bij te dragen in die kosten.
3.2.
De VvE voert verweer. De VvE concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eisers] moeten worden afgewezen, waarna [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten. Daartoe wordt als volgt, per onderwerp, overwogen.
Bevoegdheid van de kantonrechter
4.2.
De kantonrechter acht zich op grond van artikel 96 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van [eisers] omdat de VvE tijdens de mondelinge behandeling heeft ingestemd met de keuze van [eisers] om deze zaak aan de kantonrechter voor te leggen. Beide partijen hebben zich het recht op hoger beroep voorbehouden.
Vertegenwoordiging van de VvE
4.3.
In zaken waarin partijen in persoon kunnen procederen, kunnen zij zich laten bijstaan of zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen (artikel 80 lid 1 Rv). De VvE heeft zich in deze zaak laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en is daarmee in deze zaak correct in rechte vertegenwoordigd. Of de heer Bohnen al dan niet bevoegd is om de VvE in rechte te vertegenwoordigen, wat [eisers] betwist hebben, is daarom niet relevant.
Eiswijziging
4.4.
[eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling hun eis schriftelijk gewijzigd in die zin dat zij bij vordering III boekjaren 2008, 2009, 2013 en 2014 vorderen in plaats van boekjaren 2009, 2009, 2013 en 2014, bij vordering IV € 768,54 vorderen in plaats van € 718,82, aan vordering VI passages hebben toegevoegd in verband met artikel 31 lid 3 jo. 37 lid 5 splitsingsreglement en bij vordering X aanvullend vorderen om te bepalen dat [eisers] niet hoeven bij te dragen in de proceskosten. De VvE heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de kantonrechter gaat daaraan voorbij. Er is naar het oordeel van de kantonrechter namelijk geen sprake van een situatie dat de VvE onredelijk wordt benadeeld in haar verweer omdat de eiswijziging grotendeels voortvloeit uit het door de VvE gevoerde verweer dan wel een verduidelijking betreft, en de VvE tijdens de mondelinge behandeling gelegenheid heeft gekregen om op de eiswijziging te reageren en heeft verklaard dat zij haar standpunt in voldoende mate mondeling heeft kunnen uiteenzetten. Evenmin is gebleken van enige andere strijdigheid met de goede procesorde. Daarnaast is de eiswijziging tijdig ingediend nu dat mogelijk is zolang er nog geen eindvonnis is gewezen (artikel 130 lid 1 Rv). De eiswijziging zoals tijdens de mondelinge behandeling ingediend, wordt dan ook toegestaan.
Verdeling verwarmingskosten (vorderingen I en II)
4.5.
[eisers] leggen aan hun vorderingen de stelling ten grondslag dat het voornemen van de VvE om de verwarmingskosten te verdelen op basis van het gemeten verbruik in plaats van conform het breukdeel dat in het reglement is bepaald, in strijd is met artikel 21 lid 4 onder a splitsingsreglement en dat de Warmtewet daarop geen uitzondering rechtvaardigt.
4.6.
Hoewel de vorderingen van [eisers] over de verdeling van de verwarmingskosten prematuur zijn, de VvE heeft immers (nog) geen besluit genomen, heeft het volgende te gelden.
4.6.1.
Verenigingen van eigenaars zijn voor het grootste deel van de reikwijdte van de Warmtewet uitgesloten. Enkel de artikelen 8 lid 2 tot en met 4, lid 6, lid 7 en lid 9, 8a en 8b van de Warmtewet – die zien op de wijze van bemetering, de eisen waaraan de meetinrichting moet voldoen en de kostenverdelingssystematiek – zijn ingevolge artikel 1a lid 2 Warmtewet ten aanzien van de vereniging van eigenaars van toepassing. Dit is zo omdat een uitzondering op deze verplichtingen strijdig zou zijn met de meetverplichting op grond van artikel 9 van Richtlijn 2012/27/EU (Kamerstukken II 2016/17, 34723, nr. 3, p. 5 (MvT)). Hieraan kan niet afdoen dat de VvE volgens [eisers] geen leverancier is in de zin van de Warmtewet omdat zij geen warmte opwekt. Ingevolge artikel 1 van de Warmtewet wordt iemand reeds als leverancier aangemerkt indien diegene zich bezig houdt met de levering van warmte. Dat de VvE hieraan niet zou voldoen, staat niet ter discussie tussen partijen.
4.6.2.
De VvE is voornemens om de verwarmingskosten te verdelen op basis van het daadwerkelijk verbruik van de individuele appartementen, dat kan worden gemeten door middel van een warmtekostenverdeler. De kantonrechter leidt hieruit af dat de VvE voornemens is toepassing te geven aan – kort gezegd – de individuele bemetering van artikel 8a lid 1 Warmtewet. Ingeval van individuele bemetering dienen deze metingen als handvat voor de afrekening van de warmteleverantie. Daarbij past geen kostenverdeelsystematiek op basis van breukdelen nu uit artikel 8a lid 2 Warmtewet volgt dat de leverancier de kosten op een voor alle verbruikers inzichtelijke kostenverdeelsystematiek baseert indien hij de aan de verbruiker in rekening te brengen kosten voor de levering van warmte
nietbaseert op individuele bemetering.
4.6.3.
Gezien de specifieke adressering van de vereniging van eigenaars en haar leden in de onder meer hiertoe recent door de wetgever gewijzigde Warmtewet (zie rov. 4.6.1.), zal deze speciale wettelijke regeling door partijen moet worden gerespecteerd en kan deze niet opzij worden gezet door andersluidende bepalingen in het splitsingsreglement op grond van de algemene wettelijke regeling van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over het appartementsrecht. Daarmee volgt de kantonrechter het oordeel van Gerechtshof Amsterdam in rov. 4.12 van zijn uitspraak van 30 juli 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:2126). Dit betekent dat ingeval de VvE overgaat tot individuele bemetering van de warmtekosten zij ofwel artikel 21 lid 4 onder a splitsingsreglement moet wijzigen ofwel toepassing moet geven aan de regels van de Warmtewet inzake afrekening van de warmteleverantie bij individuele bemetering.
4.6.4.
De rechtspraak waarop [eisers] zich heeft beroepen, kan niet leiden tot een ander oordeel omdat deze ofwel van vóór de wijziging van de Warmtewet per 1 juli 2019 is (Rb. Amsterdam 11 oktober 2017, ECLI:RBAMS:2017:10670 en Hof Amsterdam 23 juli 2019, ECLI:GHAMS:2019:2678) ofwel geen debat betrof waarin de Warmtewet een rol speelde (Rb. Rotterdam 22 juni 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:5036) ofwel een bijzondere situatie betrof waarin sprake was een woongroep die had gekozen voor een eenvoudige en gelijke verdeling van de kosten van de ‘bijkomende leveringen en diensten’ waaronder warmte (Hof Arnhem-Leeuwarden 1 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5653) ofwel een situatie betrof waarin
medeop basis van individuele meters is afgerekend (Rb. Rotterdam 10 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6459). Vorderingen I en II van [eisers] zullen dan ook worden afgewezen.
Reservering en restitutie
4.7.
[eisers] leggen aan hun vorderingen de stelling ten grondslag dat de VvE weliswaar heeft besloten om het overschot van de voorschotten op de ledenbijdragen als exploitatieoverschot toe te voegen aan het reservefonds, maar dat geen sprake is van een exploitatieoverschot omdat de voorschotten op de (definitieve) ledenbijdragen ten onrechte zijn aangemerkt als baten van de VvE. Het overschot van de voorschotbijdragen had dan ook niet als exploitatieoverschot aan het reservefonds mogen worden toegevoegd, maar had moeten worden uitbetaald aan de leden van de VvE.
4.8.
Alle leden van de VvE betalen maandelijks een voorschot aan de VvE. Aan het einde van het kalenderjaar worden de definitieve bijdragen berekend en dan blijft er een bedrag over, een overschot, dat onder de leden moet worden verdeeld, tenzij de vergadering op grond van artikel 16 lid 4 splitsingsreglement anders beslist. De uitleg van [eisers] dat de voorschotbijdragen niet als inkomsten van de vereniging kunnen worden aangemerkt en dat daarom het restant van de voorschotbijdragen niet als exploitatieoverschot kan worden aangemerkt, is te beperkt. Een vereniging van eigenaars kan immers in de regel de kosten van exploitatie alleen voldoen uit de bijdragen van de leden: dat zijn haar inkomsten. Het is duidelijk dat de algemene vergadering steeds bedoeld heeft de overschotten toe te voegen aan het reservefonds. De vergadering kan op grond van artikel 16 lid 4 splitsingsreglement beslissen het overschot niet te verdelen onder de leden. De vergadering heeft een dergelijk besluit voor het laatst genomen op 29 februari 2024 ten aanzien van boekjaar 2023. De vorderingen van [eisers] zien ook op de boekjaren 2008, 2009, 2013, 2014, 2019, 2020 en 2022 waarover de vergadering vóór 29 februari 2024 besluiten heeft genomen. Tegen dergelijke besluiten had [eisers] de mogelijkheid om, binnen een maand na kennisneming daarvan, de kantonrechter te verzoeken de besluiten te vernietigen (artikel 5:130 lid 2 BW). Deze termijn is reeds lang verstreken. Dit betekent dat de inhoud van de betreffende besluiten niet meer ter discussie kan worden gesteld en dat de vorderingen van [eisers] zullen worden afgewezen.
Onderhoud (vordering V)
4.9.
[eisers] leggen aan vordering V de stelling ten grondslag dat de leden van de VvE in de vergadering van 14 december 2023 een nieuw MJOP hebben vastgesteld en dat het bestuur van de VvE op grond van artikel 5:131 lid 3 BW verantwoordelijk is voor het (laten) uitvoeren daarvan. Dit brengt volgens [eisers] mee dat het bestuur van de VvE namens de VvE aan een aannemer een opdracht moet verstrekken het MJOP in zijn geheel of onderdelen daarvan uit te voeren binnen de termijnen die in het MJOP zijn bepaald. Het vaststellen van de MJOP betreft volgens [eisers] een machtiging in de zin van artikel 37 lid 2 splitsingsreglement.
4.10.
Tussen partijen is komen vast te staan dat het MJOP dat op 14 december 2023 is vastgesteld inmiddels is achterhaald. De VvE heeft namelijk onweersproken gesteld dat de vergadering van eigenaars op 29 februari 2024 het bestuur mandaat heeft verleend om energiepakket D verder uit te werken en dat dit energiepakket D zal worden verwerkt in het definitieve, nog goed te keuren, MJOP. Hieruit blijkt reeds dat het MJOP geen statisch document is dat zonder nadere besluitvorming door de vergadering van eigenaars door de VvE kan worden uitgevoerd. Daarbij komt dat in het MJOP (productie 17 bij dagvaarding) staat “De in dit rapport opgenomen kosten zijn indicatief. (…) Om de exacte kosten vast te stellen adviseren wij u om meerdere offertes aan te vragen.” en “Met een meerjarenonderhoudsplanning krijgt u inzicht in de toekomstige onderhoudskosten voor uw VvE en kunt u met een vroegtijdige reservering al inspelen op dit onderhoud. U kunt met een goed MJOP de Algemene Leden Vergadering op een juiste manier informeren zodat de juiste beslissing genomen kan worden.” waaruit eveneens blijkt dat nadere besluitvorming nodig is. Het vaststellen van het MJOP door de vergadering van eigenaars is dan ook geen machtiging in de zin van artikel 37 lid 2 splitsingsreglement. Vordering V van [eisers] zal worden afgewezen.
4.11.
Hoewel uit het lichaam van de dagvaarding (randnummer 3.3.21) volgt dat [eisers] ingeval het bestuur van de VvE geen mandaat heeft om het MJOP uit te voeren, wensen te vorderen dat de vergadering van eigenaars zo snel mogelijk het besluit moet nemen waardoor het bestuur bevoegd is namens en ten behoeve van de VvE de benodigde uitgaven te doen om het MJOP te kunnen uitvoeren, is dit niet in het petitum van de dagvaarding opgenomen, zodat de kantonrechter daarover niet kan oordelen.
4.12.
Uit het vonnis van 28 april 2010 is gebleken dat het onderhoud van het gebouw reeds eerder een geschilpunt is geweest tussen partijen en bij [eisers] bestaat de vrees dat het geplande onderhoud geen doorgang zal vinden. De kantonrechter geeft de VvE dan ook mee om het ingeslagen pad – het resultaat van het onderzoek naar (vleermuizen in) de spouw afwachten, subsidie aanvragen en nadere besluitvorming binnen de VvE over het gevelonderhoud, spouwmuurisolatie en het vervangen van de kozijnen – voort te zetten en daarbij voortvarendheid te betrachten.
Bestemming reservefonds (vorderingen VI en VII)
4.13.
[eisers] leggen aan vorderingen VI en VII de stellingen ten grondslag dat de VvE in het verleden meermaals ten onrechte exploitatietekorten, adviezen en onderzoeken heeft gefinancierd vanuit het reservefonds, dat zij voornemens is om adviezen en onderzoeken te financieren vanuit het reservefonds en dat dit in strijd is met artikel 31 lid 1 splitsingsreglement omdat dit geen “buitengewone uitgaven” zijn waarvan de aard en de omvang is vastgelegd in het MJOP.
4.14.
Voor zover de vorderingen van [eisers] zien op het handelen van de VvE in het verleden zullen deze worden afgewezen. Uit randnummers 3.4.1 samen met 2.4.7 van de dagvaarding leidt de kantonrechter namelijk af dat het gaat om uitgaven die in de boekjaren 2008, 2014, 2019 en 2023 ten laste van het reservefonds zijn gebracht en de daarvoor op grond van artikel 5:130 lid 2 BW geldende termijn om de inhoud van betreffende besluiten ter discussie te stellen inmiddels is verstreken.
4.15.
Voor zover de vorderingen van [eisers] zien op de toekomst overweegt de kantonrechter dat hoewel deze vorderingen prematuur zijn, de VvE heeft in dat geval immers (nog) geen besluit genomen, het volgende heeft te gelden.
4.16.
Bij de uitleg van het splitsingsreglement komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan. Deze bedoeling moet worden afgeleid uit de daarin gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud daarvan (HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1275, rov. 3.1.2).
4.17.
In dit geval gaat het enkel om de vraag of kosten van adviezen en onderzoeken die niet zijn vastgelegd in het MJOP mogen worden gefinancierd uit het reservefonds nu niet door [eisers] is gesteld dat de VvE voornemens is om exploitatietekorten te financieren vanuit het reservefonds. De kantonrechter is, gelet op het stelsel en de bewoordingen van het splitsingsreglement, zoals de VvE betoogt, van oordeel dat ook kosten van adviezen en onderzoeken die niet zijn vastgelegd in het MJOP mogen worden gefinancierd uit het reservefonds. Het volgende is hiervoor redengevend.
4.17.1.
Op grond van artikel 5:126 lid 1 BW is een VvE verplicht om een reservefonds in stand te houden ter bestrijding van andere dan de gewone jaarlijkse kosten. Dit is door de VvE verder vormgegeven in artikel 31 lid 1 splitsingsreglement waaruit volgt dat buitengewone uitgaven kunnen worden bekostigd uit het reservefonds. Uit de systematiek van het splitsingsreglement blijkt duidelijk dat de opstellers daarbij het oog hebben gehad op andere schulden en kosten dan die waarvoor jaarlijks een begroting wordt gemaakt en die als exploitatiekosten moeten worden voldaan (zie artikel 16 lid 1 splitsingsreglement). Nu de exploitatiekosten duidelijk zijn gedefinieerd in artikel 15 splitsingsreglement, kunnen als buitengewone kosten enkel worden aangemerkt de kosten die daarbuiten vallen. Of die kosten wel of niet zijn vastgelegd in het MJOP is daarbij niet relevant nu dat niet blijkt uit artikel 5:126 lid 1 BW noch uit het splitsingsreglement. Hieruit volgt dat vorderingen VI en VII zullen worden afgewezen.
Afrekening (vordering VIII)
4.18.
[eisers] leggen aan vordering VIII de stelling ten grondslag dat de VvE de op grond van het splitsingsreglement op haar rustende verplichting om door middel van een afrekening te specificeren welk aandeel de eigenaars in de kosten van de VvE verschuldigd zijn, niet nakomt, en dat de VvE reeds bij vonnis van 28 april 2010, dat gezag van gewijsde heeft, tot nakoming van deze verplichting is veroordeeld.
4.19.
In het vonnis van 28 april 2010, dat is gewezen tussen dezelfde partijen als de partijen in dit geding en dat in kracht van gewijsde is gegaan, is de VvE reeds veroordeeld om jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar de door iedere eigenaar te dragen aandelen in de definitief vastgestelde c.q. vast te stellen exploitatiekosten, conform het bepaalde in artikel 21, 30 lid 2 en 32 van het splitsingsreglement, te berekenen en in de vergadering van eigenaren te doen vaststellen. Deze beslissing heeft op grond van artikel 236 lid 1 Rv bindende kracht tussen [eisers] en de VvE. Daaraan kan de eventuele onjuistheid daarvan – hetgeen door de VvE wordt betoogd – niet afdoen. Nu vordering VIII van [eisers] hetzelfde inhoudt als hetgeen waartoe de VvE reeds bij vonnis van 28 april 2010 is veroordeeld, hebben [eisers] geen belang meer bij hun vordering. Vordering VIII zal dan ook worden afgewezen.
Dwangsom(men) (vordering IX)
4.20.
Vordering IX zal worden afgewezen omdat aan de VvE geen dwangsommen worden opgelegd aangezien de vorderingen waaraan [eisers] een dwangsom hebben gekoppeld (V, VII en VIII) niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Proceskosten (vordering X)
4.21.
[eisers] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de VvE worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
510,00
4.22.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk in de proceskosten van € 510,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
CL