ECLI:NL:HR:2020:1275

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
19/00863
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter bij vorderingen tot nietigheid en vernietigbaarheid van besluiten van de Vereniging van Eigenaren

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de uitleg van een splitsingsreglement van een Vereniging van Eigenaren (VvE). De zaak betreft een geschil tussen een verzoeker, eigenaar van een appartement, en de VvE over de geldigheid van een besluit dat met een meerderheid van stemmen is genomen. De verzoeker stelde dat voor het besluit een gekwalificeerde meerderheid vereist was, wat niet was gehaald, en vroeg de kantonrechter om het besluit te vernietigen. De kantonrechter verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk, maar het hof vernietigde deze beslissing en wees de verzoeken van de verzoeker af. De Hoge Raad oordeelde dat de kantonrechter bevoegd was om zowel de vorderingen tot nietigheid als die tot vernietiging gezamenlijk te behandelen. De Hoge Raad bevestigde dat de uitleg van het splitsingsreglement moet worden afgeleid uit de bedoeling van de opstellers, en dat de aanpassing van een rookgasafvoer niet als een ingrijpende verbouwing moet worden aangemerkt. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verzoeker en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/00863
Datum10 juli 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: [verzoeker] ,
advocaat: P.S. Kamminga,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAREN VAN DER [adres] TE [plaats] ,
gevestigd te Den Haag,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de VvE,
advocaat: D.M. de Knijff.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 6244182 RP VERZ 17-50473 van de kantonrechter te Den Haag van 27 oktober 2017;
de beschikking in de zaak 200.228.180/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 december 2018.
[verzoeker] heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De VvE heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor [verzoeker] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoeker] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoeker] is eigenaar van het appartementsrecht, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een appartement te Den Haag, gelegen op de derde verdieping (met daarboven gelegen vliering), tevens bovenste verdieping, van een appartementencomplex.
(ii) Bij notariële akte van 18 februari 1981 is het splitsingsreglement gewijzigd in die zin dat het Model-splitsingsreglement van februari 1973 (hierna: Modelreglement 1973) van toepassing is verklaard, met inachtneming van de in de notariële akte vermelde aanvullingen en wijzigingen daarop. Het van toepassing zijnde reglement (hierna: het splitsingsreglement) bevat onder het kopje “Regeling omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken” onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 2
Tot de gemeenschappelijke gedeelten worden onder meer gerekend:
a. (…) de daken, schoorstenen en ventilatiekanalen (…);
b. technische installaties met de daarbij behorende leidingen, voor luchtbehandeling, vuilafvoer, afvoer van hemelwater met de riolering, gas, water en verder de hydrofoor, de electriciteits- en telefoonleidingen, de gemeenschappelijke antenne, de bliksembeveiliging, de liften, de alarminstallatie en de systemen voor oproep en deuropeners.
(…)
Artikel 6
1. Iedere op-, aan of onderbouw zonder toestemming van de vergadering is verboden.
(...)”
Bij de bepalingen over de vergadering van eigenaars is onder meer opgenomen:

Artikel 36
l. Alle besluiten, waarvoor in dit reglement of krachtens de wet geen afwijkende regeling is voorgeschreven, worden genomen met volstrekte meerderheid der uitgebrachte stemmen.
(...)
Artikel 37
(…)
5. Besluiten door de vergadering tot het doen van uitgaven die een in de akte nader te bepalen bedrag te boven gaan, kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van tenminste drie/vierde van het aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin een aantal eigenaars tegenwoordig of vertegenwoordigd is, dat tenminste twee/derde van het totaal aantal stemmen kan uitbrengen. (...)
(...)
8. Het in lid 5 bepaalde geldt eveneens voor besluiten tot verbouwing of voor besluiten tot het aanbrengen van nieuwe installaties of tot het wegbreken van bestaande installaties, voorzover deze niet als een uitvloeisel van het normale beheer zijn te beschouwen.
(…)”
(iii) [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) is eigenaresse van het appartementsrecht dat recht geeft op het appartement, gelegen op de eerste verdieping, onder het appartement van [verzoeker] .
(iv) [betrokkene 1] heeft in 2015/2016 verbouwingswerkzaamheden verricht in haar appartement. Daarbij heeft zij de cv-ketel vervangen, die zich aanvankelijk in de keuken bevond. De nieuwe cv-ketel is geplaatst in de balkonkast. Bij het aanbrengen van de toe- en afvoer van deze ketel is, zonder de vereiste toestemming van de VvE, door de (gemeenschappelijke) buitengevel geboord en is de rookgasafvoer door de buitengevel naar buiten geleid.
(v) Op de vergadering van de VvE van 20 april 2016 is met algemene stemmen het besluit genomen dat [betrokkene 1] voor eigen rekening de gevel in de oude staat moet terugbrengen.
(vi) Direct achter de door [betrokkene 1] geplaatste cv-ketel bevindt zich een gemetselde schacht die vanuit de parkeergarage naar boven loopt, uitmondend in een schoorsteen op het dak. Naast de schoorsteen bevinden zich twee dakkapellen. Een daarvan is van [verzoeker] . [betrokkene 1] heeft voorgesteld het probleem van de rookgasafvoer op te lossen door vanaf haar cv-ketel via een opening in de muur een pijp aan te brengen in deze ventilatieschacht, uitmondend in de schoorsteen op het dak. De kosten daarvan zullen door haar worden gedragen.
(vii) Het bestuur van de VvE heeft opdracht verstrekt aan PBS Vastgoed B.V. (hierna: PBS) om de situatie met betrekking tot de cv-ketel van [betrokkene 1] zowel bouwkundig als wettelijk te beoordelen. In het rapport van PBS van 23 mei 2017 wordt geconcludeerd dat de door [betrokkene 1] voorgestelde oplossing de meest logische en efficiënte is, wettelijk is toegestaan en voldoet aan de NEN-normering.
(viii) Op 27 juni 2017 is een extra vergadering van de VvE gehouden. Agendapunt 5 was de besluitvorming naar aanleiding van de rapportage van PBS, waarbij het voorstel aan de vergadering was om, in navolging van de aanbeveling van PBS, te besluiten tot het aanbrengen van een rookgasafvoer ten behoeve van de cv-ketel van [betrokkene 1] in de ventilatieschacht (hierna: het besluit).
(ix) De conceptnotulen van deze vergadering zijn bij brief van 17 juli 2017 aan de leden van de VvE verstuurd. Deze notulen vermelden naar aanleiding van agendapunt 5 onder meer:
“Na telling blijken er van de 30 uit te brengen stemmen, 20 stemmen voor het voorstel van PBS Vastgoed te zijn, 9 stemmen tegen en er is 1 onthouding. Op basis van deze stemming is het voorstel (…) aangenomen.”
2.2
[verzoeker] heeft de kantonrechter verzocht het besluit te vernietigen en voor recht te verklaren dat het voorstel tot het nemen van het besluit met 20 stemmen voor, 9 tegen en 1 ongeldig van de 30 uitgebrachte stemmen, als verworpen is aan te merken. De kantonrechter heeft [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
2.3
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd voor zover [verzoeker] niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, deze verzoeken afgewezen. Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
Voor zover [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag legt dat voor het besluit een gekwalificeerde meerderheid vereist was en deze niet is gehaald, doet hij een beroep op nietigheid van het besluit in de zin van art. 2:14 BW. Dit gestelde gebrek in de besluitvorming valt niet onder de in art. 2:15 BW bedoelde schending van bepalingen ‘die de totstandkoming van een besluit regelen’. Dit betekent dat [verzoeker] dit bezwaar, op zich beschouwd, in een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank had moeten aankaarten. (rov. 19)
[verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift echter ook bezwaren tegen het besluit aangevoerd die een beroep op vernietiging daarvan in de zin van art. 2:15 BW impliceren. In zoverre moet het verzoek, gelet op art. 5:130 BW, in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter gedaan worden. (rov. 20)
[verzoeker] heeft derhalve in dit geval naast het beroep op nietigheid van het besluit ook een beroep op vernietiging van het besluit gedaan, beide op basis van een samenhangend feitencomplex. Met name gelet op deze samenhang mocht [verzoeker] beide kwesties tezamen in één verzoekschriftprocedure aankaarten en was de kantonrechter bevoegd om daarop te beslissen. Daarom is ook het hof in hoger beroep bevoegd over beide kwesties te beslissen in de bij hem aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure. Dat een van partijen hierdoor in zijn verdediging is of wordt benadeeld is niet gesteld of gebleken; beide partijen zijn inhoudelijk op beide kwesties ingegaan, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dat de kantonrechter niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen omdat zij [verzoeker] niet-ontvankelijk heeft verklaard, maakt dit niet anders. (rov. 21)
Bij de uitleg van het uit de openbare registers kenbare splitsingsreglement komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan. Deze bedoeling dient naar objectieve maatstaven te worden afgeleid uit de omschrijving in de notariële akte en het daarin opgenomen splitsingsreglement, bezien in het licht van de gehele inhoud daarvan. (rov. 24)
Toepassing van deze uitlegmaatstaf leidt ertoe dat niet kan worden geconcludeerd dat het enkele aanbrengen van een afvoerkanaal in de bestaande (gemeenschappelijke) ventilatieschacht en het aanpassen van de bestaande schoorsteenuitgang (waarvan de kosten bovendien geheel gedragen worden door [betrokkene 1] en niet ten laste komen van de VvE) zodanig ingrijpend is dat dit moet worden aangemerkt als een verbouwing dan wel het aanbrengen of verwijderen van een installatie als bedoeld in art. 37 lid 8 van het splitsingsreglement. Het gaat hier om een aanpassing als bedoeld in art. 6 van het splitsingsreglement, waarvoor een gewone meerderheid van stemmen voldoende is. (rov. 27)

3.Beoordeling van het middel

3.1.1
Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen de uitleg die het hof heeft gegeven aan het splitsingsreglement. Het onderdeel klaagt onder meer dat art. 37 lid 8 van het splitsingsreglement niet de uitleg toelaat dat dit slechts ziet op aanpassingen met een ingrijpend karakter. Die uitleg is volgens het onderdeel reeds niet aannemelijk omdat het splitsingsreglement niet elders een regeling behelst met betrekking tot verbouwingen die niet ingrijpend zijn. Het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid van art. 37 lid 8 in verbinding met lid 5 van het splitsingsreglement geldt alleen niet voor besluiten tot verbouwing of het aanbrengen van nieuwe installaties of tot het wegbreken van bestaande installaties die als een uitvloeisel van het normale beheer zijn te beschouwen, aldus het onderdeel.
3.1.2
Het onderdeel bestrijdt terecht niet de maatstaf die het hof heeft vooropgesteld bij de uitleg van het splitsingsreglement. Die maatstaf houdt in dat het voor die uitleg aankomt op de in dat reglement tot uitdrukking gebrachte bedoeling van degenen die tot vaststelling van het splitsingsreglement zijn overgegaan, welke bedoeling moet worden afgeleid uit de daarin gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud daarvan. [1]
3.1.3
De art. 36 en 37 van het in deze zaak toepasselijke splitsingsreglement zijn gelijk aan de art. 36 en 37 Modelreglement 1973. Art. 37 lid 5 eist een gekwalificeerde meerderheid voor besluiten die een bepaald bedrag te boven gaan; art. 37 lid 8 eist een gekwalificeerde meerderheid voor besluiten tot verbouwing of tot het aanbrengen van nieuwe installaties of tot het wegbreken van bestaande installaties, voor zover deze niet als een uitvloeisel van het normale beheer zijn te beschouwen. Dit vereiste van een gekwalificeerde meerderheid vormt een uitzondering op de hoofdregel dat de besluiten van de vergadering van eigenaars worden genomen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen (art. 5:127 lid 1 BW en art. 36 splitsingsreglement).
3.1.4
De in art. 37 lid 8 splitsingsreglement gebruikte begrippen ‘verbouwing’ en ‘installaties’ zijn in het splitsingsreglement niet gedefinieerd. Wel kan uit de opsomming van installaties in art. 2, aanhef en onder b, splitsingsreglement – welke bepaling overeenstemt met art. 2, aanhef en onder b, Modelreglement 1973 – worden afgeleid dat met ‘installaties’ in art. 37 lid 8 wordt gedoeld op installaties met een gemeenschappelijk karakter en een substantiële omvang, waarvan de aanleg of wijziging ingrijpend is. Verder strookt het met de in art. 37 lid 5 neergelegde uitzondering voor besluiten tot het doen van uitgaven die beneden een bepaald bedrag blijven, dat niet voor alle besluiten tot verbouwing of tot het aanbrengen dan wel wegnemen van een installatie, ongeacht de ingrijpendheid daarvan, het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid geldt.
3.1.5
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het vereiste van een gekwalificeerde meerderheid zoals opgenomen in art. 37 lid 8 van het splitsingsreglement, slechts ziet op besluiten tot verbouwingen met een ingrijpend karakter dan wel besluiten tot de aanleg of wijziging van een installatie met een ingrijpend karakter. In het licht van hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.4 is overwogen geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klacht faalt derhalve.
3.2.1
Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel van het hof dat het betoog van [verzoeker] dat voor het besluit een gekwalificeerde meerderheid vereist was en deze niet is gehaald, een beroep op nietigheid van het besluit in de zin van art. 2:14 BW impliceert. Het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat een bepaling houdende een vereiste van een gekwalificeerde meerderheid is aan te merken als een bepaling die de totstandkoming van een besluit regelt als bedoeld in art. 2:15 BW, met als sanctie vernietigbaarheid.
3.2.2
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden wegens gebrek aan belang, nu het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn onder art. 2:14 BW vallende beroep op nietigheid in deze verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter mocht aankaarten, aangezien hij daarnaast een verzoek tot vernietiging deed op de voet van art. 5:130 lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW.
Overigens vindt de door het onderdeel verdedigde opvatting geen steun in het recht. Het ontbreken van een op grond van de wet of de statuten vereiste meerderheid van stemmen leidt tot een nietig besluit in de zin van art. 2:14 lid 1 BW, en niet tot een besluit dat vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen als bedoeld in art. 2:15 lid 1, aanhef en onder a, BW. [2]
3.2.3
Opmerking verdient nog dat juist is het oordeel van het hof dat in een verzoekschriftprocedure bij de kantonrechter tot vernietiging van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars op de voet van art. 5:130 lid 1 BW in verbinding met art. 2:15 BW, tevens een beroep op de nietigheid van dat besluit als bedoeld in art. 2:14 BW aan de orde kan worden gesteld. De procedure behoeft in een zodanig geval dus niet te worden gesplitst teneinde het beroep op nietigheid in een afzonderlijke (dagvaardings)procedure door de rechtbank te laten beoordelen.
3.3
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de VvE begroot op € 879,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
10 juli 2020.

Voetnoten

1.Vgl. HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337, rov. 3.4; HR 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1078, rov. 3.4.2.
2.Zie Parl. Gesch. Aanpassing B.W. (Inv. 3, 5 en 6), p. 169.