ECLI:NL:GHARL:2021:5653

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
200.274.812
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Warmtewet op besluiten van een Vereniging van Eigenaren met betrekking tot warmtekosten

In deze zaak gaat het om de vraag of het besluit van de Vereniging van Eigenaren om de warmtekosten gelijkelijk te verdelen onder de bewoners van een kasteel, in strijd is met de Warmtewet. Appellant, een bewoner van het kasteel, heeft in hoger beroep de kantonrechter gevraagd om te verklaren dat de Vereniging verplicht is om individuele warmtemeters te installeren en de kosten op basis van gemeten verbruik te berekenen. De kantonrechter heeft de vordering van appellant afgewezen, omdat de Warmtewet niet van toepassing zou zijn op de situatie van de leden van de Vereniging. Het hof heeft deze beslissing bevestigd en geoordeeld dat de Vereniging niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door de warmtekosten gelijkelijk te verdelen. Het hof oordeelt dat de Warmtewet correctiefactoren toelaat en dat de Vereniging als warmteleverancier niet onder de bescherming van de Warmtewet valt, omdat de leden zelf hebben gekozen voor de houtstookinstallatie en de kosten gezamenlijk dragen. De vordering van appellant wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.812
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, 7808877)
arrest van 1 juni 2021
in de zaak van
[appellant]
wonend te [A] ,
appellant in hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
de vereniging
Allen Older,
gevestigd te Putten,
geïntimeerde in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de Vereniging,
advocaat: mr. I. Reidsma.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
20 november 2019 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 februari 2020,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte inzake producties [appellant] ,
- de antwoordakte van de Vereniging.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.Samenvatting en beslissing kantonrechter en hof

3.1
In deze zaak staat de vraag centraal of het besluit van de Vereniging van 21 juni 2018 nietig is wegens strijd met de Warmtewet respectievelijk vernietigbaar op grond van de redelijkheid en billijkheid. In dit besluit is besloten een eerder besluit (van 17 december 2016) met terugwerkende kracht terug te draaien en warmtekosten evenredig onder de bewoners te verdelen zoals in de overeenkomst tot ingebruikgeving is overeengekomen en zoals van oudsher werd gedaan. Het eerdere besluit van 17 december 2016 ging uit van individuele bemetering en individuele afrekening van de stookkosten.
[appellant] meent dat de Vereniging op grond van de Warmtewet verplicht is de radiatoren in de appartementen te voorzien van uitleesbare warmtemeters en de (individuele) afrekening te doen plaatsvinden op grond van het gemeten verbruik van warmte in de verschillende appartementen. Hij vraagt dan ook een verklaring voor recht met die strekking, waaraan hij heeft toegevoegd dat die bemetering moet plaatsvinden zonder toepassing van correctiefactoren.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Volgens de kantonrechter is de Warmtewet niet van toepassing in de situatie waarin de leden van de Vereniging (en dus ook [appellant] ) zich bevinden, omdat zij niet als ‘gebonden verbruikers’ kunnen worden aangemerkt die afhankelijk zijn van één leverancier en geen keuzevrijheid hebben. Van strijd met de redelijkheid en billijkheid is evenmin sprake.
3.3
Het hof beslist dat de vordering van [appellant] wordt afgewezen omdat (i) bij de afrekening van de energiekosten correctiefactoren wel meegenomen kunnen worden, wat [appellant] miskent en (ii) omdat toepassing van de Warmtewet zich niet verzet tegen de wijze waarop de Vereniging de warmtekosten in rekening brengt bij de bewoners van het kasteel. Het besluit van 21 juni 2018 is daarom niet nietig. Het besluit is evenmin vernietigbaar omdat het niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid tot stand is gekomen.
Het hof zal hierna uiteenzetten hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

4.De achtergrond van het geschil

4.1
[appellant] woont vanaf januari 2013 in één van de vijf appartementen in het kasteel op het landgoed ‘ [B] ’ in [A] . Het kasteel dateert uit de 17e eeuw. Het landgoed [B] , met het kasteel, het koetshuis, de orangerie, garage, moestuin en omliggende grond is in eigendom van Natuurmonumenten. Natuurmonumenten heeft het landgoed verhuurd aan de Vereniging.
In de overeenkomst tot ingebruikgeving woonruimte die geldt tussen de Vereniging en haar leden (onder wie [appellant] ) is bepaald dat de Vereniging de kosten voor bijkomende leveringen en diensten (servicekosten) gelijkelijk onder de bewoners van het kasteel verdeelt ongeacht of men daarvan gebruik maakt. Verder is bepaald dat de Vereniging jaarlijks het bedrag vaststelt dat zij bestemt/reserveert voor diverse kosten en onderhoud. Dit bedrag wordt door de leden van de Vereniging gezamenlijk voldaan, waarbij het bedrag wordt gedeeld door het aantal wooneenheden. Onder de bijkomende leveringen en diensten vallen naast warmte ook gas, (koud en warm) water en elektriciteit, tuinonderhoud en schoonmaak, verzekeringskosten en binnenonderhoud.
De gebruiksvergoeding en het voorschot servicekosten voor de vijf appartementen in het kasteel is voor de bewoners van de appartementen gelijk. De bewoners van de oranjerie en het koetshuis betalen een hoger bedrag, vanwege de grootte van deze gebouwen.
4.2
Vanaf 31 januari 2014 tot 18 maart 2017 is [appellant] niet alleen lid maar ook voorzitter van de Vereniging geweest. In die hoedanigheid heeft hij veel zaken met betrekking tot het kasteel geïnitieerd. Hij heeft onder meer afspraken met Natuurmonumenten gemaakt over plaatsing en het gebruik van een houtstookinstallatie en de onderhandelingen daarover gevoerd. Vanaf 2016 worden het kasteel, de orangerie en het koetshuis verwarmd door middel van houtstook (met houtpellets) in plaats van gasstook. Natuurmonumenten is eigenaar van de houtstookinstallatie, die in gebruik is bij de Vereniging. De houtstookinstallatie bevindt zich in een schuur op circa 100 meter afstand van het kasteel en verwarmt het kasteel, de orangerie en het koetshuis via leidingen die naar en door de gebouwen lopen.
4.3
Op 23 juni 2015 heeft [appellant] een brief aan de leden van de Vereniging gestuurd waarin hij aandacht heeft gevraagd voor onder meer de verdeling van de huurprijs (de verdeelsleutel tussen de appartementen enerzijds en het koetshuis en de orangerie anderzijds) en de verdeling van de warmtekosten. [appellant] stelt zich ten aanzien van het laatste op het standpunt dat het niet eerlijk is dat de gasrekening gelijkelijk over de vijf bewoners van de appartementen wordt verdeeld. Hij stelt voor om te overleggen hoe er tot een eerlijker verdeling van de daadwerkelijke door de bewoners gemaakte warmtekosten kan worden gekomen.
4.4
Bij e-mail van 13 december 2016 stelt [appellant] aan de medebewoners van het kasteel voor om in de volgende vergadering het besluit te nemen het warmteverbruik individueel te bemeteren en af te rekenen in plaats van de warmtekosten hoofdelijk om te slaan. Dat kan dan door middel van het plaatsen van meters op alle radiatoren in het kasteel, die vervolgens op afstand uitgelezen worden.
4.5
Tijdens de ledenvergadering van 17 december 2016 is bij meerderheid van stemmen besloten over te gaan tot individuele bemetering en afrekening van de stookkosten. Kort erna zijn door de firma Ista warmtemeters op de radiatoren van de individuele appartementen en op die in de gemeenschappelijke ruimten geplaatst. Begin 2018 werden de meetresultaten bekend, wat tot discussie binnen de Vereniging heeft geleid.
4.6
Tijdens de ledenvergadering van 21 juni 2018 is bij meerderheid van stemmen besloten het besluit uit 2016 met terugwerkende kracht terug te draaien en de warmtekosten gelijkelijk onder de bewoners te verdelen zoals in de overeenkomst tot ingebruikgeving is overeengekomen. Voor [appellant] en de andere bewoners betekent dit dat de warmtekosten van het kasteel weer gelijkelijk over de zich daarin bevindende vijf appartementen worden omgeslagen.

5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

wat vordert [appellant] ?
5.1
[appellant] vraagt een verklaring voor recht dat de Vereniging is gehouden met ingang van 1 januari 2017 de afrekening van wamtekosten voor de bewoners van het kasteel te doen plaatsvinden op basis van bemetering, zonder toepassing van de correctiefactoren. Daarnaast vordert hij dat de Vereniging wordt veroordeeld om schadevergoeding aan hem te betalen vanwege de door de Vereniging gemaakte kosten voor inschakeling van een advocaat.
Een en ander met veroordeling van de Vereniging in de proceskosten.
gemengde overeenkomst
5.2
Uitgangspunt voor de beoordeling van deze zaak is de bijzondere situatie waarbinnen de Vereniging de bewoning van haar leden - waaronder [appellant] - en de daarmee gepaard gaande kosten heeft geregeld. Hoewel [appellant] betwist dat de Vereniging als een woongroep kan worden beschouwd, beschouwen de andere leden zich volgens de Vereniging wel als onderdeel van een woongroep. Zij delen al tientallen jaren met elkaar diverse gemeenschappelijke ruimtes (zoals een biljartkamer, een gezamenlijke ontvangstkamer, logeervertrekken op zolder, een tuin en een moestuin waarvoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn) en kunnen ervoor kiezen om samen te dineren en te tuinieren. De Vereniging heeft diverse commissies, zoals een kunstcommissie en een concertcommissie. Omdat het belangrijk wordt gevonden dat de leden van de Vereniging als bewoners onderling goed met elkaar overweg kunnen, worden nieuwe bewoners door middel van ballotage gekozen. In de Statuten van de Vereniging is bepaald dat bewoners die geen lid meer zijn van de Vereniging hun woning moeten verlaten. De gezamenlijke wijze waarop de leden samenwonen, blijkt ook uit de huisregels, op grond waarvan bewoners onder meer aan de andere bewoners moeten melden als zij meer dan 24 uur afwezig zijn. Dat er, ook volgens het hof, sprake is van een woongroep blijkt verder uit de wijze waarop de kosten onder de bewoners worden verdeeld. Er is gekozen voor een eenvoudige en gelijke verdeling van de kosten van de ‘bijkomende leveringen en diensten’ (naast warmte ook tuinonderhoud, binnenonderhoud en schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten, gas, water en elektriciteit). Het totale bedrag wordt door de leden gezamenlijk voldaan, waarna het bedrag wordt omgeslagen over het aantal wooneenheden. Daarnaast betalen de bewoners van het kasteel dezelfde gebruiksvergoeding, de bewoners van het koetshuis en de orangerie naar rato wat meer. Aan deze kostenverdeling ligt een solidariteitsgedachte ten grondslag. Het is niet wenselijk geacht dat iedere post ter discussie wordt gesteld en beoordeeld moet worden of een levering/dienst daadwerkelijk door iedere bewoner (evenveel) wordt gebruikt en/of ieder appartement in het kasteel gelijkwaardig is, aldus de Vereniging. Gelet op deze context heeft de tussen de Vereniging en de leden gesloten ‘overeenkomst tot ingebruikgeving woonruimte’ volgens het hof dan ook het karakter van een ‘gemengde overeenkomst’ waar naast aspecten van een huurovereenkomst (de gebruiksvergoeding) de gelijke verdeling van de kosten bezien tegen de achtergrond van een verenigingsverband/woongroep een belangrijke rol speelt en de leveringen en diensten ten behoeve van de leden/bewoners onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.
Warmtewet
5.3
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen betreft de toepasselijkheid van de Warmtewet (Wet van 17 juni 2013, houdende regels omtrent de levering van warmte aan verbruikers), die met ingang van 1 januari 2014 in werking is getreden. Deze wet legt onder meer en voor deze zaak van belang aan de leverancier van warmte de verplichting op om aan de verbruikers, als zij daarom vragen, individuele meters ter beschikking te stellen en de warmtekosten te baseren op deze warmtemeters. Deze verplichting bestaat niet, indien de installatie van individuele warmtemeters niet kostenefficiënt of technisch of financieel niet mogelijk is. Op 1 juli 2019 is een nieuwe (herziene) Warmtewet in werking getreden. Een leverancier van warmte die tevens optreedt als verhuurder voor de verbruiker aan wie hij warmte levert of die tevens de vereniging van eigenaars (of een daarmee vergelijkbare rechtsvorm) is, waarbij de verbruiker aan wie warmte wordt geleverd als lid is aangesloten, is als gevolg van deze wetswijziging uitgezonderd van de reikwijdte van de Warmtewet, omdat – zo blijkt uit de Memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2016/2017, 34723, nr. 3, p. 4-6) – het bij nader inzien niet noodzakelijk werd geacht om deze groepen verbruikers op grond van de Warmtewet te beschermen. Alleen de in de artikelen 8 en 8a Warmtewet opgenomen bepalingen, waaraan een Europese richtlijn (2012/27/EU) ten grondslag lag, werden voor deze leveranciers en verbruikers gehandhaafd.
doel en strekking
5.4
Het hof stelt voorop dat het doel en de strekking van de Warmtewet is het tegengaan van misbruik van een monopoliepositie van de warmteleverancier tegenover de kleine verbruiker die afhankelijk is van het warmtenet van die leverancier (ook wel ‘gebonden verbruiker’ genoemd). Het hof verwijst voor de wetsgeschiedenis naar de memorie van toelichting bij de totstandkoming van de Warmtewet (Kamerstukken II, 2002/2003, 29 048, nr 3, p. 5) waarin onder meer het volgende is opgemerkt:

Het wetsvoorstel neemt als uitgangspunt de huidige situatie waarbij sprake is van kleinverbruikers die ter voorziening van hun warmtebehoefte de facto zijn gebonden aan hun lokale warmteleverancier. De warmteleverancier beschikt ten opzichte van de op zijn warmtenet aangesloten kleinverbruikers dan ook over een monopolie op levering van warmte. Ter bescherming van de gebonden kleinverbruikers tegen eventueel misbruik van dit monopolie kent het wetsvoorstel aan kleinverbruikers een aantal rechten toe. Zo wordt een warmteleverancier op grond van deze wet verplicht te zorgen voor een betrouwbare en betaalbare warmtevoorziening voor kleinverbruikers tegen redelijke voorwaarden en een daarbij behorende goede kwaliteit van dienstverlening. Deze verplichtingen rusten op alle personen die warmte leveren aan kleinverbruikers.
Deze doelstelling wordt nog eens herhaald in de memorie van toelichting bij de wijziging van de Warmtewet naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet (Kamerstukken II, 2016/2017, 34 723, nr. 3, p. 4):
Het uitgangspunt van de Warmtewet is dat kleinverbruikers van warmte ter voorziening van hun warmtebehoefte de facto zijn gebonden aan hun lokale warmteleverancier. De warmteleverancier beschikt ten opzichte van de op zijn warmtenet aangesloten kleinverbruikers over een monopolie op levering van warmte. (…) Ter bescherming van de gebonden kleinverbruikers tegen eventueel misbruik van dit monopolie kent de wet aan kleinverbruikers een aantal rechten toe.”
5.5
In dit geval is de Vereniging de warmteleverancier en zijn de leden de verbruikers. Het geheel van tot elkaar behorende leidingen, bijbehorende installaties en overige hulpmiddelen dienstbaar aan het transport van warmte, is het warmtenet zoals bedoeld in artikel 1 sub c van de Warmtewet 2014.
5.6
Het hof is van oordeel dat de vordering van [appellant] om de volgende twee redenen niet kan worden toegewezen.
(i) correctiefactoren
5.7
[appellant] vraagt een verklaring voor recht dat de Vereniging is gehouden met ingang van 1 januari 2017 de afrekening van warmtekosten voor de bewoners van het kasteel te doen plaatsvinden op basis van individuele bemetering, zonder toepassing van de correctiefactoren. Hiermee miskent [appellant] echter dat de Warmtewet 2014 wel degelijk correctiefactoren toelaat (zie HR 12 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:373). Die kunnen bijvoorbeeld worden toegepast vanwege warmteafgifte of -verlies van leidingen, het wel of niet geïsoleerd zijn van de appartementen en de ligging van de appartementen in het gebouw. Dat brengt mee dat de gevorderde verklaring voor recht van [appellant] niet kan worden toegewezen.
(ii) Warmtewet verzet zich niet tegen gelijke verdeling van de energiekosten
5.8
Zelfs met inachtneming/toepassing van de correctiefactoren kan de vordering van [appellant] niet worden toegewezen omdat de manier waarop de Vereniging de warmtekosten over de bewoners van de vijf appartementen in het kasteel omslaat, onlosmakelijk verband houdt met de gehele specifieke set aan afspraken die de Vereniging met de gebruikers heeft gemaakt, zoals het hof in rov. 5.2 heeft geschetst. Voor die andere afspraken (tuinonderhoud, binnenonderhoud, schoonmaak van de gemeenschappelijke ruimten enz) geldt evenzeer een gelijke verdeling in de kosten, ongeacht of er van die faciliteiten gebruik wordt gemaakt. Ook het totale bedrag aan kosten van gas, water en elektriciteit wordt via de Vereniging gezamenlijk voldaan, waarna het bedrag in gelijke delen onder de bewoners wordt omgeslagen. In die constellatie past het niet om alleen de warmtekosten, zoals [appellant] voorstaat, op basis van individueel gebruik af te rekenen. Het doel en de strekking van de Warmtewet (kort gezegd: de bescherming van de kleine verbruiker tegen de warmteleverancier/monopolist) verzetten zich evenmin tegen de wijze waarop de Vereniging de verdeling van de warmtekosten heeft vormgegeven. Een verbruiker heeft (doorgaans) geen inspraak in de keuze die zijn warmteleverancier voor het warmtenet maakt. Dat is hier wel het geval. De leden hebben er zelf voor gekozen van het ‘gas af te gaan’ en te kiezen voor de aanschaf van de houtstookinstallatie. Zij beslissen ook gezamenlijk over de aankoop van de houtpellets. De gedachte die aan de Warmtewet ten grondslag ligt - de verbruiker moet worden beschermd tegen een monopolist die zelf het warmtenet kan uitzoeken en die de prijzen voor warmtelevering kan dicteren - doet hier geen opgeld. De warmteleverancier ís de Vereniging (de leden) die er zelf voor heeft gekozen om een houtstookinstallatie te gaan gebruiken en de kosten in verenigingsverband zonder winstopslag in gelijke mate door te berekenen. Bij de besluitvorming hierover komt [appellant] als lid van de Vereniging stemrecht toe en hij kan in dat verband voor zijn rechten als verbruiker van warmte opkomen, waarover in verenigingsverband wordt beslist.
Het voorgaande houdt in dat, mede gelet op de beschermingsgedachte van de Warmtewet, in deze bijzondere situatie de Warmtewet zich niet verzet tegen de wijze waarop de Vereniging de afrekening van de warmtekosten in de ingebruikgevingsovereenkomst met [appellant] en de andere leden/bewoners (zie rov 4.1) heeft geregeld. Het besluit van 21 juni 2018 is daarom ook niet nietig wegens strijd met de wet.
5.9
Het bovenstaande leidt er toe dat de grieven 1, 2 en 6 falen.
geen vernietigbaarheid
5.1
[appellant] heeft verder betoogd dat het besluit van 21 juni 2018 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en daarmee vernietigbaar is op grond van artikel 2:15 lid 1 sub b BW. Volgens [appellant] zou het bestuur van de Vereniging de leden in de vergadering over het terugdraaien van het besluit van 17 december 2016 (waarin tot individuele bemetering en afrekening is besloten) op het verkeerde been hebben gezet door de notitie van Ganzevles (adviseur van Natuurmonumenten) onjuist of onvolledig te presenteren.
Bij het toetsen van het besluit aan artikel 2:15 lid 1 sub b BW is de maatstaf of (het bestuur van) de Vereniging alle in aanmerking komende belangen naar redelijkheid en billijkheid tegen elkaar heeft afgewogen. Uitgangspunt is dat de rechter bij de beoordeling aan de hand van die maatstaf terughoudendheid betracht (HR 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ 9145).
De Vereniging heeft gemotiveerd betwist dat zij door de notitie van Ganzevles onjuist zou zijn voorgelicht en aannemelijk gemaakt dat zij voormelde belangen op de vereiste wijze heeft afgewogen. Ook overigens zijn er door [appellant] geen valide redenen aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat het besluit van de Vereniging van 21 juni 2018 wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid vernietigbaar is.
5.11
Hiermee zijn de grieven 3, 4 en 5 tevergeefs voorgesteld.
5.12
Gelet op de uitkomst van de procedure faalt ook grief 7, waarin [appellant] erover klaagt dat de kantonrechter hem in de proceskosten heeft veroordeeld.
5.13
Het beroep van de Vereniging op de artikelen 7:259 BW en 7:261 BW behoeft gelet op deze uitkomst geen behandeling.
slotsom
5.14
De slotsom luidt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Die kosten zullen aan de zijde van de Vereniging worden vastgesteld op € 760 voor griffierecht en op € 1.671 (1,5 punt tarief II) voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief. Als niet weersproken zal het hof de gevorderde wettelijke rente en de nakosten toewijzen, zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter Apeldoorn (rechtbank Gelderland) van 20 november 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging vastgesteld op € 760 voor griffierecht en op € 1.671 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, L.A. de Vrey en E.J. van der Poel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2021.