ECLI:NL:RBROT:2022:5036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/10/631732 / HA ZA 22-27
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit van de Vereniging van Eigenaren over de berekening van verwarmingskosten in strijd met het splitsingsreglement

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam eiseres] en [naam gedaagde] over de berekening van verwarmingskosten. Eiseres, eigenaar van een appartementsrecht, betwistte de geldigheid van een besluit van de vergadering van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van 9 februari 2016, waarin werd besloten om de verwarmingskosten individueel te berekenen. Eiseres stelde dat dit besluit in strijd was met het splitsingsreglement, dat bepaalt dat de kosten voor centrale verwarming gelijkelijk verdeeld moeten worden over alle eigenaren. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de VvE nietig was, omdat het in strijd was met artikel 17 van het splitsingsreglement. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres tot herverdeling van de verwarmingskosten over de periode dat zij nog niet in de flat woonde af, omdat zij daar geen belang bij had. Eiseres had wel recht op terugbetaling van een deel van de voorschotten die zij had betaald, en de rechtbank veroordeelde de VvE in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/631732 / HA ZA 22-27
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. G.V.M. van den Hoven te Breda,
tegen
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. R. van Gelder te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 december 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de spreekaantekeningen van [naam eiseres] voor de mondelinge behandeling op 14 juni 2022.
1.2.
Na de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Bij notariële akte van 7 april 1977 (hierna: de splitsingsakte) zijn twee flatgebouwen met samen achtenveertig woningen, bergingen, centrale verwarming, ondergrond en erven, gelegen aan de [straatnaam], gesplitst in appartementsrechten en is [naam gedaagde] opgericht. Blijkens de splitsingsakte geldt het modelreglement van 22 februari 1973 van de Koninklijke Broederschap der Notarissen in Nederland (hierna: het splitsingsreglement) als reglement van splitsing.
Op grond van artikel 17, aanhef en onder h, van het splitsingsreglement worden tot de schulden en kosten als bedoeld in artikel 875f eerste lid, aanhef en onder a BW (oud) gerekend de kosten van brandstof, de elektriciteit en het water, benodigd voor de centrale verwarming annex warmwaterinstallaties, tenzij de akte daaromtrent een afwijkende regeling bevat. Boven dit artikel staat de tekst “Schulden en kosten voor rekening van de gezamenlijke eigenaars”.
2.2.
In de notulen van de vergadering van [naam gedaagde] op 9 februari 2016 is onder meer het volgende vermeld.

2. Vaststellen aanwezige stemmen
23 van de in totaal 48 uit te brengen stemmen zijn aanwezig. Aangezien dit een tweede vergadering is, volgens artikel 36 lid 4 van reglement van splitsing kunnen op deze vergadering besluiten genomen worden ongeacht het aantal stemmen dat ter vergadering kan worden gebracht.
(…)

6..Uitleg individueel CV verbruik

[naam] heeft overleg gevoerd met Techem betreffende het reductievoorstel. De vaste voet die gehanteerd is vanuit het verleden is niet te achterhalen. Bij Ista is hiernaar geïnformeerd. De dossiers die ontvangen zijn van VvE Beheer zijn in zijn geheel nagekeken, onduidelijk is hoe deze vaste voet tot stand is gekomen. [naam] stelt voor om voor te stellen 30% vast en 70% via de meters te verdelen en te handhaven en voor ieder een gelijk aantal vierkante meters 76x44. en op basis daarvan het reductievoorstel van Techem te volgen.
Tussen Techem en [naam] Concept zal nog overleg worden gevoerd over de reductie van de drie woningen aan de kopgevels aan de binnenkant van het complex.
De vergadering van de Vereniging van Eigenaren besluit de verdeling 30% vast en 70% via de meters en het gelijke aantal vierkante meters 76x44 en het reductie-advies van Techem aan te nemen
met 23 stemmen voor
met 0 stemmen tegen”
2.3.
[naam eiseres] is sinds 16 oktober 2020 eigenaar van het appartementsrecht met index 37 ([adres]). Vanaf dezelfde datum is zij van rechtswege lid van [naam gedaagde].
2.4.
In juli 2021 heeft [naam eiseres] de afrekening van (met name) de verwarmingskosten over de periode van 16 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 ontvangen. Volgens deze afrekening bedragen de totale kosten € 1.834,46 (waarvan € 1.745,40 aan verwarmingskosten) en heeft [naam eiseres] € 854,84 aan voorschotten voldaan, zodat zij € 979,62 moet betalen.
2.5.
Bij brief van 20 oktober 2021 aan [naam gedaagde] heeft [naam eiseres] zich op het standpunt gesteld dat het besluit van de vergadering van [naam gedaagde] van 9 februari 2016 tot het individueel afrekenen van de verwarmingskosten in strijd is met artikel 17, aanhef en onder h, van het splitsingsreglement en daarmee nietig. [naam eiseres] deelt [naam gedaagde] in deze brief mee dat zij het bedrag uit de afrekening niet zal voldoen, omdat zij al meer aan voorschotten heeft betaald dan het bedrag dat zij verschuldigd is bij afrekening conform het splitsingsreglement.
2.6.
Verdere contacten tussen partijen hebben niet tot overeenstemming geleid.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1) het besluit van 9 februari 2016 van de vergadering van [naam gedaagde] over de doorberekening van de verwarmingskosten (hierna: het besluit) nietig verklaart;
2) zelf een vervangend besluit neemt, inhoudend dat de verwarmingskosten vanaf 9 februari 2016 alsnog evenredig verdeeld moeten worden over alle eigenaars, althans een door de rechtbank te bepalen besluit te nemen;
3) [naam gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 402,69 aan [naam eiseres], zijnde het verschil tussen het bedrag van € 854,84 dat door [naam eiseres] aan [naam gedaagde] aan voorschotten is betaald en het bedrag van € 452,15 dat iedere eigenaar op grond van de correcte verdeling zou moeten betalen, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van de procedure, bij niet betaling vanaf de vijftiende dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [naam eiseres] in haar vorderingen althans afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, van [naam eiseres] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

het beroep op verjaring en vordering 1

4.1.
[naam gedaagde] voert het verweer dat de vorderingen van [naam eiseres] gedeeltelijk zijn verjaard. Aan dit verweer legt [naam gedaagde] ten grondslag dat het besluit niet nietig is, maar vernietigbaar, omdat het op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen. De termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging van het besluit is ruimschoots verstreken. Vernietiging van het besluit is in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
[naam eiseres] meent dat het verweer niet slaagt, omdat het besluit nietig is en een rechtsvordering in dat kader pas na twintig jaar verjaart. Zij ziet geen grond om nietigverklaring van het besluit achterwege te laten.
4.2.
Het besluit is naar de inhoud in strijd met artikel 17, aanhef en onder h, van het splitsingsreglement. [naam gedaagde] betwist dat ook niet.
Het splitsingsreglement behoort tot de splitsingsakte (artikel 5:111 aanhef en onder d BW, ook af te leiden uit artikel 5:129 lid 2 BW).
Voor de toepassing van artikel 2:14 BW wordt de splitsingsakte gelijkgesteld met de statuten (artikel 5:129 lid 1 BW).
Een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat in strijd is met de wet of de statuten, is nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit (artikel 2:14 lid 1 BW).
Uit deze bepalingen, in samenhang gelezen, volgt dat het besluit nietig is, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit.
4.3.
Het betoog van [naam gedaagde] bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat uit de wet voortvloeit dat het besluit (toch) niet nietig is. [naam gedaagde] heeft haar kennelijke standpunt dat een besluit dat naar de inhoud in strijd is met de splitsingsakte niet nietig maar vernietigbaar is als dat besluit naar de wijze van totstandkoming rechtsgeldig is niet nader onderbouwd. Dit ter zitting door [naam gedaagde] ingenomen standpunt volgt de rechtbank dan ook niet. Of het besluit naar de wijze van totstandkoming rechtsgeldig is, wat [naam eiseres] ter zitting heeft betwist, hoeft dan ook niet beoordeeld te worden.
4.4.
[naam gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat het in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid om het besluit, dat in strijd is met het splitsingsreglement en negatieve financiële gevolgen heeft voor [naam eiseres], nietig te verklaren. Het kan zo zijn dat alle eigenaren die op de vergadering van [naam gedaagde] van 9 februari 2016 aanwezig of vertegenwoordigd waren – zoals [naam eiseres] terecht opmerkt minder dan de helft van alle eigenaren – hebben ingestemd met het besluit, maar dat neemt de strijdigheid van de inhoud van dat besluit met het splitsingsreglement niet weg. Dat het besluit een meer rechtvaardige verdeling van de verwarmingskosten inhoudt dan het splitsingsreglement, is een subjectieve stelling die [naam gedaagde] niet nader heeft onderbouwd. De opstellers van het (model)splitsingsreglement waren kennelijk een andere mening toegedaan en van de in dat reglement geboden gelegenheid om in de splitsingsakte een andere regeling te treffen is geen gebruik gemaakt.
4.5.
De conclusie is dat het beroep op verjaring niet slaagt en dat vordering 1 zal worden toegewezen.
vordering 2
4.6.
[naam eiseres] heeft er recht op en belang bij dat haar eigen verwarmingskosten worden vastgesteld in overeenstemming met het splitsingsreglement. Daaruit volgt niet dat zij herverdeling van de verwarmingskosten kan vorderen over de periode van 9 februari 2016 tot en met 15 oktober 2020, toen zij nog niet in de flat woonde. In zoverre zal vordering 2 worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
[naam eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij er recht op en belang bij heeft dat alle andere eigenaren met terugwerkende kracht vanaf 16 oktober 2020 evenveel verwarmingskosten betalen. Ook in zoverre zal vordering 2 worden afgewezen. Hierbij weegt mee dat de rechtbank niet kan overzien wat (gedeeltelijke) toewijzing van vordering 2 zou betekenen voor de 47 andere eigenaren en hun financiële belangen. Een besluit van de rechtbank tot herverdeling met terugwerkende kracht zou ernstig afbreuk doen aan het met wettelijke waarborgen omklede besluitvormingsproces binnen [naam gedaagde] en het fundamentele recht van alle eigenaren om zich uit te kunnen laten over de gang van zaken binnen [naam gedaagde] en de financiële gevolgen daarvan. Het ligt dan ook op de weg van [naam gedaagde] en niet op die van de rechtbank om te bepalen welke consequenties moeten worden verbonden aan de nietigheid van het besluit en daarover in overleg te treden met de leden van [naam gedaagde]. Ook een besluit met de strekking dat (alleen) de verwarmingskosten van [naam eiseres] zelf moeten worden vastgesteld in overeenstemming met het splitsingsreglement zal de rechtbank niet nemen, omdat het aan [naam gedaagde] (en haar bestuur) is om de positie van alle eigenaren in samenhang te beoordelen, uiteraard met inachtneming van de rechten van [naam eiseres] op grond van het splitsingsreglement.
4.7.
Vordering 2 zal dus worden afgewezen.
vordering 3
4.8.
Vaststaat dat [naam eiseres] over de periode van 16 oktober 2020 tot en met 30 juni 2021 € 854,84 aan voorschotten heeft betaald. Bij dagvaarding stelt zij dat zij bij gelijke verdeling van de verwarmingskosten over alle eigenaren over deze periode € 452,15 had moeten betalen, zodat zij recht heeft op terugbetaling van € 402,69. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiseres] daarentegen gesteld dat zij bij gelijke verdeling van de verwarmingskosten over de betreffende periode € 645,93 had moeten betalen, wat zou betekenen dat zij recht heeft op terugbetaling van € 208,91. Desgevraagd heeft [naam eiseres] meegedeeld dat zij vordering 3 niet wijzigt.
[naam gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de door [naam eiseres] gepresenteerde cijfers niet kan volgen.
4.9.
Zeker omdat [naam eiseres] tijdens de mondelinge behandeling haar stellingen over het door [naam gedaagde] terug te betalen bedrag heeft gewijzigd, mocht van haar een inzichtelijke onderbouwing van deze stellingen verwacht worden, bijvoorbeeld in de vorm van een berekening. Die onderbouwing is uitgebleven. De rechtbank zal vordering 3 daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Dit neemt niet weg [naam gedaagde] gelet op de nietigheid van het besluit jegens [naam eiseres] zal moeten handelen zoals omschreven in de eerste volzin van overweging 4.6.
proceskosten
4.10.
Omdat de belangrijkste vordering van [naam eiseres] wordt toegewezen en [naam gedaagde] de verwarmingskosten van [naam eiseres] alsnog zal moeten vaststellen met inachtneming van het splitsingsreglement, in elk geval in de periode vanaf 16 oktober 2020 tot de ingangsdatum van een eventuele wijziging van de splitsingsstukken, moet [naam gedaagde] als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en in de proceskosten worden veroordeeld. De door [naam eiseres] gemaakte proceskosten worden tot op heden vastgesteld op:
  • dagvaarding € 125,09
  • griffierecht € 314,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.565,09
4.11.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als gevorderd.
uitvoerbaar bij voorraad
4.12.
[naam gedaagde] heeft de rechtbank gevraagd een toewijzend vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat dat [naam gedaagde] hangende een eventueel hoger beroep geen onomkeerbare stappen hoeft te zetten en niet allerlei zaken hoeft te verrekenen.
4.13.
Gelet op de afwijzing van vordering 2 en de daarvoor gegeven motivering is het aan [naam gedaagde] om zich op de ontstane situatie te beraden en daarover in overleg te treden met haar leden. Uit de hieronder geformuleerde beslissingen van de rechtbank volgt niet dat [naam gedaagde] hangende een eventueel hoger beroep onomkeerbare of (voor haarzelf) onevenredig belastende besluiten zal moeten nemen. Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank geen reden om dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5..De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat het besluit van 9 februari 2016 van de vergadering van [naam gedaagde] over de doorberekening van de verwarmingskosten nietig is;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden vastgesteld op € 1.565,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.
3194/2294