ECLI:NL:RBLIM:2024:10159

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
ROE 22/1498
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit bewaarder Kadaster en openbare registers niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de bewaarder van het Kadaster en de openbare registers, waarbij een bezwaar tegen een wijziging in de kadasterregistratie ongegrond is verklaard. De rechtbank Limburg heeft op 17 december 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres had op 3 mei 2022 een akte voor erfrecht ingeschreven, waarna de registratie in het kadaster is gewijzigd. De bewaarder heeft eiseres op 4 juni 2022 hiervan op de hoogte gesteld. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 16 juni 2022 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 26 september 2024 was eiseres niet aanwezig, maar de waarnemend bewaarder was wel aanwezig. Eiseres heeft later aangegeven dat zij haar doel met het beroep had bereikt, maar verbond hier voorwaarden aan, zoals een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.

De rechtbank oordeelde dat eiseres haar beroep niet ondubbelzinnig had ingetrokken, omdat zij voorwaarden verbond aan de intrekking. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of eiseres een procesbelang had. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden door de besluitvorming van de bewaarder. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding geen zelfstandig procesbelang opleverden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat eiseres haar doel al had bereikt en er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van D.M.C.J. Lemans, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: drs. J.W.M. Thoma),
en

de bewaarder van het Kadaster en de openbare registers, de bewaarder

(in de persoon van waarnemend bewaarder: mr. L.AM. Meijerink)

Inleiding

1. Op 3 mei is een akte voor erfrecht ingeschreven in de openbare registers. Op basis daarvan is een registratie in het kadaster gewijzigd. De bewaarder heeft eiseres daarvan op 4 juni 2022 een kennisgeving gestuurd. Op 3 juni 2022 heeft eiseres over de wijziging met de bewaarder gebeld. Door de bewaarder is daar een notitie van gemaakt. Deze notitie is door de bewaarder als bezwaar tegen de wijziging van de registratie in het kadaster aangemerkt. Op 16 juni 2022 heeft de bewaarder het bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit). Hiertegen is eiseres in beroep gekomen.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Daarbij was aanwezig: de waarnemend bewaarder. Eiseres was met melding vooraf niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Na de wijziging in het kadaster staan voor eiseres twee eigendomsaandelen van 1/14 geregistreerd ten aanzien van een onroerend goed, waarvan één bezwaard met een recht van vruchtgebruik. Ook is voor eiseres een recht van vruchtgebruik geregistreerd ten aanzien van 1/7 aandeel.
4. Eiseres stelt dat deze kadasterregistratie in haar naam incorrect is. Zij heeft haar aandelen in de percelen geërfd en daarbij zou het vruchtgebruik zijn geëindigd. Er is dan ook geen reden om de registratie van twee keer 1/14 aandeel te behouden. Die zouden moeten worden verenigd naar één 1/7 aandeel.
5. De bewaarder stelt zich op het standpunt dat voor de gevraagde wijziging een notariële akte of een rechterlijke uitspraak nodig is. De bewaarder kan dit niet eigenstandig. In de verklaring voor erfrecht staat niet expliciet dat het vruchtgebruik is geëindigd. Daarom is die daarvoor niet voldoende.

Ontvankelijkheid van het beroep

6. Uit de stukken die de bewaarder op 16 september 2024 heeft ingestuurd blijkt dat de registratie van het vruchtgebruik in het kadaster inmiddels is doorgehaald. De bewaarder stelt dat eiseres daarom geen procesbelang meer heeft. Zij heeft namelijk al bereikt wat zij met deze beroepsprocedure zou willen bereiken. Het beroep zou daarom niet-ontvankelijk zijn.
7. Op 20 september 2024 heeft eiseres aangegeven dat zij haar doel bereikt heeft en dat wat haar betreft het beroep niet gehandhaafd hoeft te worden. Zij verbindt echter voorwaarden aan haar bereidheid het beroep in te trekken, namelijk een redelijke vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep en een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. Eiseres stelt verder dat zij een procesbelang heeft omdat zij schade heeft geleden. Zij stelt dat de gestelde onjuiste registratie in het kadaster ruis veroorzaakte bij de verkoop van het onroerend goed waarop de registratie betrekking heeft. Zij schrijft daarbij ook dat moeilijk te kwantificeren is in hoeverre daardoor onderhandelingen zijn afgebroken.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar beroep niet ondubbelzinnig heeft ingetrokken. Eiseres verbindt daar immers voorwaarden aan die niet bij voorbaat vervuld zijn of vervuld zullen worden. Zonder een ondubbelzinnige intrekking zal de rechtbank op het beroep moeten beslissen.
9. De rechtbank zal eerst een oordeel moeten geven over de vraag of eiseres een procesbelang heeft, omdat daar ook de ontvankelijkheid van het beroep vanaf hangt. De rechtbank stelt voorop dat het vaststellen van schade geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming een procesbelang kan opleveren. Hiervoor is wel nodig dat eiseres tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat de gestelde schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming. [1] Hierin is eiseres niet geslaagd. Dat onderhandelingen (vanwege de gestelde ruis) zijn afgebroken is op geen enkele manier onderbouwd noch dat daar schade door is geleden. De rechtbank neemt op grond van deze stelling daarom geen procesbelang aan.
10. De vervolgvraag is of de gevraagde proceskostenvergoeding en schadevergoeding een zelfstandig procesbelang opleveren. De rechtbank is van oordeel van niet. Over de verzoeken om proceskostenvergoeding voor het beroep en een schadevergoeding voor de schending van de redelijke termijn kan de rechtbank namelijk ook oordelen wanneer zij het beroep niet-ontvankelijk acht. [2] Inmiddels is het vaste rechtspraak dat een verzoek om proceskostenvergoeding ten aanzien van de bezwaarfase in beginsel ook geen zelfstandig procesbelang oplevert. [3] Deze verzoeken vormen daarom geen aanleiding om alsnog tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan.
11. Omdat eiseres stelt haar doel bereikt te hebben en de door haar gestelde schade en vorderingen geen zelfstandig procesbelang opleveren, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen actueel en reëel (proces)belang meer heeft bij het beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Hierna overweegt de rechtbank of aanleiding bestaat voor het toekennen van een proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Overschrijding van de redelijke termijn

12. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
12. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (Afdeling) eerder heeft overwogen is de redelijke termijn overschreden indien de duur van de totale procedure te lang is. [4] In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. In beginsel geldt voor de bezwaar- en beroepsfase tezamen een termijn van twee jaar, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar mag duren.
14. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar op 3 juni 2022 door de bewaarder is ontvangen. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaar overschreden. Behoudens bijzondere omstandigheden wordt bij schending van de redelijke termijn een schadevergoeding toegekend voor geleden stress en spanning in afwachting van uitsluitsel in de aanhangige zaak. Maar de rechtbank stelt hier vast dat eiseres al op
2 februari 2023 de voor de doorhaling van het vruchtgebruik benodigde akte heeft laten inschrijven in de openbare registers. Op 11 maart 2023 – ruim voor afloop van de redelijke termijn – heeft eiseres bericht gekregen van de bewaarder waaruit blijkt dat het vruchtgebruik is doorgehaald in het kadaster. Omdat eiseres stelt dat met de doorhaling haar doel bereikt is, moet 11 maart 2023 gezien worden als de dag waarop het doel van de procedure bereikt is. De rechtbank komt daarmee tot het oordeel dat daarna niet langer gesproken kan worden van spanning en frustratie in afwachting van uitsluitsel. [5] Uit vaste rechtspraak volgt dat in dat geval kan worden volstaan met een vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. [6] De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn daarom af.

Proceskostenvergoeding

15. Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk acht en geen schadevergoeding toekent bestaat voor een proceskostenvergoeding geen aanleiding. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van D.M.C.J. Lemans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 december 2024

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 19 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:654, r.o. 2 en 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4606, r.o. 2.
2.De Afdeling 19 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:654, r.o. 2 en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) 4 juni 2024, ECLI:NL:CBB:2024:378, r.o. 2.4.3.
3.De Afdeling 19 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2508, r.o. 8; Centrale Raad van Beroep (CRVB) 2 april, ECLI:NL:CRVB:2024:635, r.o. 4.8.
4.De Afdeling 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
5.Vergelijk de Afdeling 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1298, r.o.7.2.
6.Zie bijvoorbeeld de Hoge Raad 29 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1361 en recenter de Afdeling 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1298, r.o.7.1.-7.2.