202205802/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 augustus 2022 in zaak nr. 21/6051 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2021 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar gericht tegen het niet beslissen op het verzoek om informatie openbaar te maken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) van 16 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 18 augustus 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 april 2024, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E.F. Boschma, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 16 november 2020 een Wob-verzoek ingediend bij het college. Het college heeft niet tijdig op dit verzoek beslist. [appellant] heeft bezwaar ingediend wegens het uitblijven van een beslissing op zijn Wob-verzoek. Na het indienen van dit bezwaar heeft [appellant] het Wob-verzoek ingetrokken. Het college heeft hierop het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] het Wob-verzoek heeft ingetrokken en daarom geen procesbelang meer heeft. Het college voelt zich hierin gesteund door de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld haar uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. In beroep heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hij wel procesbelang heeft bij een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat [appellant] geen belang meer had bij de beoordeling van zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek. Het verzoek van [appellant] om een veroordeling tot betaling van de in bezwaar gemaakte proceskosten levert geen belang op bij de beoordeling van zijn bezwaar. Het verzoek van [appellant] om een oordeel over zijn bezwaar en de onrechtmatigheid van het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek levert ook geen procesbelang op in de bezwaarfase. Het college is namelijk niet gehouden om een principieel besluit op bezwaar te nemen, aldus de rechtbank.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoger beroep
4. [appellant] voert in hoger beroep aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij belang heeft bij een proceskostenvergoeding, omdat hij in de bezwaarfase kosten heeft gemaakt voor juridische bijstand. Hiertoe voert [appellant] de volgende argumenten aan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat er procesbelang is als er een tijdig verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten is ingediend, ook als de burger zijn belang bij de herroeping van het bestreden besluit in de loop van de procedure is kwijtgeraakt. Daarom heeft hij belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, dan wel (hoger) beroep. [appellant] stelt dat hij zijn Wob-verzoek heeft ingetrokken, omdat de besluitvorming acht maanden op zich heeft laten wachten en hij in die tijd de benodigde informatie via andere kanalen tot zijn beschikking heeft gekregen. Bovendien bleek het onderwerp minder interessant dan hij dacht. Bij het intrekken van het Wob-verzoek heeft [appellant] uitdrukkelijk verzocht om een inhoudelijk oordeel over zijn bezwaar ten aanzien van het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek en om een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten. Het is onredelijk dat hij het onderliggende Wob-verzoek niet kan intrekken en zou moeten aanhouden om aanspraak te kunnen maken op de proceskostenvergoeding waar hij recht op heeft wegens het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek. Een redelijke wetsuitleg zou moeten leiden tot een veroordeling van de proceskosten. De rechtbank is hier ten onrechte aan voorbijgegaan, aldus [appellant].
5. Op de zitting heeft [appellant] aangevuld dat indien de Afdeling aansluit bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635 en ECLI:NL:CRVB:2024:636, het niet meer dan redelijk is dat zij ook voorziet in overgangsrecht. Wie een procedurestart mag ervan uitgaan dat de op dat moment geldende lijn in de rechtspraak wordt voortgezet. Door de lange doorlooptijden bij de Afdeling is het onredelijk om geen overgangsregeling te treffen, omdat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid, aldus [appellant]. Beoordeling hoger beroep
6. In hoger beroep is alleen nog de vraag aan de orde of [appellant] procesbelang heeft bij een vergoeding van de kosten die hij in de bezwaarfase heeft gemaakt.
7. Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld haar uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291, heeft een partij procesbelang bij een oordeel over zijn (hoger) beroep als komt vast te staan dat die partij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de appellant die opkomt tegen een besluit, procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. 8. De Centrale Raad van Beroep heeft met zijn uitspraken van 2 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635 en ECLI:NL:CRVB:2024:636 de lijn dat het niet inwilligen van een verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar (artikel 7:15 van het Awb) een zelfstandig procesbelang in (hoger) beroep oplevert, verlaten. Het uitgangspunt is voortaan dat het enkel niet vergoeden van bezwaarkosten niet langer een zelfstandig procesbelang oplevert. De Afdeling volgt deze lijn van de Centrale Raad van Beroep. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift van 28 januari 2021 verzocht om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die hij in de bezwaarfase heeft moeten maken. Dit is het enige belang van [appellant] om te procederen. Dat levert geen procesbelang op. Het college heeft het bezwaar van [appellant] daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld. 9. De Afdeling ziet geen aanleiding om in afwijking van de lijn van de Centrale Raad van Beroep te voorzien in overgangsrecht.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
11. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
735-1101